Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. paars:
  2. paar:


Niederländisch

Detailed Synonyms for paars in Niederländisch

paars:

paars Adjektiv

  1. paars
    paars; purper; pimpelpaars
  2. paars
    – kleur van rood gemengd met blauw 1
    paars
    – kleur van rood gemengd met blauw 1
    • paars Adjektiv
      • deze rode kool is eigenlijk paars van kleur1

Verwandte Wörter für "paars":


Verwandte Definitionen für "paars":

  1. kleur van rood gemengd met blauw1
    • deze rode kool is eigenlijk paars van kleur1

paar:

paar [het ~] Nomen

  1. het paar
    het paar; het stelletje; de koppel; het stel
  2. het paar
    het paar; de koppel; twee stuks; het tweetal
  3. het paar
    het paar; de koppel; levenspaar
  4. het paar
    – twee bij elkaar 1
    het paar; het stel
    – twee bij elkaar 1
    • paar [het ~] Nomen
      • ik heb twee paar schoenen gekocht1
    • stel [het ~] Nomen
      • die twee vrienden vormen een leuk stel1

paar Adjektiv

  1. paar
    – klein aantal 1
    paar; enkel
    – klein aantal 1
    • paar Adjektiv
      • we gaan een paar dagen op reis1
    • enkel Adjektiv
      • we hebben enkele kinderen ondervraagd1

Verwandte Wörter für "paar":

  • paars, paartje, paartjes

Alternate Synonyms for "paar":


Antonyme für "paar":


Verwandte Definitionen für "paar":

  1. klein aantal1
    • we gaan een paar dagen op reis1
  2. twee bij elkaar1
    • ik heb twee paar schoenen gekocht1