Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. voortjagen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für voortjagen (Niederländisch) ins Schwedisch

voortjagen:

voortjagen Verb (jaag voort, jaagt voort, joeg voort, joegen voort, voortgejaagd)

  1. voortjagen (opjagen; jachten; ophitsen; opdrijven)
    följa; jaga efter
    • följa Verb (följer, följde, följt)
    • jaga efter Verb (jagar efter, jagade efter, jagat efter)
  2. voortjagen (voortdrijven; wegjagen; aanzwiepen; opdrijven)
    fortsätta; gå vidare; tränga på; köra vidare
    • fortsätta Verb (fortsätter, fortsatte, fortsatt)
    • gå vidare Verb (går vidare, gick vidare, gått vidare)
    • tränga på Verb (tränger på, trängde på, trängt på)
    • köra vidare Verb (kör vidare, körde vidare, kört vidare)

Konjugationen für voortjagen:

o.t.t.
  1. jaag voort
  2. jaagt voort
  3. jaagt voort
  4. jagen voort
  5. jagen voort
  6. jagen voort
o.v.t.
  1. joeg voort
  2. joeg voort
  3. joeg voort
  4. joegen voort
  5. joegen voort
  6. joegen voort
v.t.t.
  1. heb voortgejaagd
  2. hebt voortgejaagd
  3. heeft voortgejaagd
  4. hebben voortgejaagd
  5. hebben voortgejaagd
  6. hebben voortgejaagd
v.v.t.
  1. had voortgejaagd
  2. had voortgejaagd
  3. had voortgejaagd
  4. hadden voortgejaagd
  5. hadden voortgejaagd
  6. hadden voortgejaagd
o.t.t.t.
  1. zal voortjagen
  2. zult voortjagen
  3. zal voortjagen
  4. zullen voortjagen
  5. zullen voortjagen
  6. zullen voortjagen
o.v.t.t.
  1. zou voortjagen
  2. zou voortjagen
  3. zou voortjagen
  4. zouden voortjagen
  5. zouden voortjagen
  6. zouden voortjagen
diversen
  1. jaag voort!
  2. jaagt voort!
  3. voortgejaagd
  4. voortjagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für voortjagen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fortsätta aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen aanhouden; avanceren; continueren; doorgaan; doorlopen; doorwerken; duur verlengen; een stapje verder gaan; handelen; leven; manipuleren; op hol slaan; opereren; optreden; procederen; prolongeren; reactiveren; te werk gaan; uit wachtstand halen; verder lopen; verdergaan; verlengen; vervolgen; voortgaan; voortzetten; werken
följa jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen begeleiden; bijhouden; chaperonneren; escorteren; geleiden; meegaan; meelopen; nakomen; naleven; navolgen; opvolgen; vergezellen; volgen
gå vidare aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen avanceren; doorlopen; verder lopen; verdergaan; voortgaan
jaga efter jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen
köra vidare aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen vooroprijden; vooruitrijden
tränga på aanzwiepen; opdrijven; voortdrijven; voortjagen; wegjagen doorduwen