Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. sukkel:
  2. sukkelen:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für sukkel (Niederländisch) ins Schwedisch

sukkel:


Übersetzung Matrix für sukkel:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
drummel schlemiel; slemiel; slungel; sukkel; watje donderstraal; hufter; kinkel; klootzak; lomperik; lummel; pummel; vlegel
dulle schlemiel; slemiel; slungel; sukkel; watje
dumhuvud schlemiel; slemiel; slungel; sukkel; watje dom gansje; dom wicht; domkop; domme gans; domme koe; leeghoofdje; sufferdje
dummhuvud minkukel; stommeling; sufferd; sukkel; uilenbal; uilskuiken
dumskalle druiloor; idioot; kalfskop; oen; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; rund; schaapskop; schapenkop; stommeling; stommerd; stommerik; sukkel; sul domkop; dommerik; domoor; druiloortjes; ezel; stommeling; sufferd; sufferdje; sufferdjes; uilskuiken
dåre druiloor; idioot; kalfskop; oen; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; rund; schaapskop; schapenkop; stommeling; stommerd; stommerik; sukkel; sul dwaas; gek; idioot; ijveraar; imbeciel; mallerd; malloot; maniak; pias; scherpslijper; zeloot; zot; zottin
idiot druiloor; idioot; kalfskop; oen; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; rund; schaapskop; schapenkop; stommeling; stommerd; stommerik; sukkel; sul dolleman; domkop; dommerik; domoor; dwaas; geesteszieke; gek; idioot; imbeciel; krankzinnige; onnozelaar; sodemieter; stommeling; sufferd; sufferdje; uilskuiken; waanzinnige
stackars jäkel ! stakker; stumper; sukkel; zielenpiet
stackars liten ! stakker; stumper; sukkel; zielenpiet
träskalle schlemiel; slemiel; slungel; sukkel; watje
trögis hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous kuiken; onnozelaar; onnozele; onnozole hals; schaap; schaapskop; uil

Verwandte Wörter für "sukkel":


sukkel form of sukkelen:

sukkelen Verb (sukkel, sukkelt, sukkelde, sukkelden, gesukkeld)

  1. sukkelen (kwakkelen)
    vara sjuklig; vara krasslig
    • vara sjuklig Verb (är sjuklig, var sjuklig, varit sjuklig)
    • vara krasslig Verb (är krasslig, var krasslig, varit krasslig)

Konjugationen für sukkelen:

o.t.t.
  1. sukkel
  2. sukkelt
  3. sukkelt
  4. sukkelen
  5. sukkelen
  6. sukkelen
o.v.t.
  1. sukkelde
  2. sukkelde
  3. sukkelde
  4. sukkelden
  5. sukkelden
  6. sukkelden
v.t.t.
  1. heb gesukkeld
  2. hebt gesukkeld
  3. heeft gesukkeld
  4. hebben gesukkeld
  5. hebben gesukkeld
  6. hebben gesukkeld
v.v.t.
  1. had gesukkeld
  2. had gesukkeld
  3. had gesukkeld
  4. hadden gesukkeld
  5. hadden gesukkeld
  6. hadden gesukkeld
o.t.t.t.
  1. zal sukkelen
  2. zult sukkelen
  3. zal sukkelen
  4. zullen sukkelen
  5. zullen sukkelen
  6. zullen sukkelen
o.v.t.t.
  1. zou sukkelen
  2. zou sukkelen
  3. zou sukkelen
  4. zouden sukkelen
  5. zouden sukkelen
  6. zouden sukkelen
en verder
  1. ben gesukkeld
  2. bent gesukkeld
  3. is gesukkeld
  4. zijn gesukkeld
  5. zijn gesukkeld
  6. zijn gesukkeld
diversen
  1. sukkel!
  2. sukkelt!
  3. gesukkeld
  4. sukkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für sukkelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
vara krasslig kwakkelen; sukkelen
vara sjuklig kwakkelen; sukkelen

Verwandte Wörter für "sukkelen":


Wiktionary Übersetzungen für sukkelen:


Cross Translation:
FromToVia
sukkelen lunka trottenlangsam, lustlos, stumpfsinnig, schwerfällig, mit monotonem Schritt irgendwohin gehen