Übersicht


Niederländisch

Detailed Synonyms for overtrekken in Niederländisch

overtrekken:

overtrekken Verb (overtrek, overtrekt, overtrok, overtrokken, overtrokken)

  1. overtrekken
    bedekken; bekleden; overtrekken
    • bedekken Verb (bedek, bedekt, bedekte, bedekten, bedekt)
    • bekleden Verb (bekleed, bekleedt, bekleedde, bekleedden, bekleed)
    • overtrekken Verb (overtrek, overtrekt, overtrok, overtrokken, overtrokken)
  2. overtrekken
    overtrekken; met pen overtekenen
  3. overtrekken
    bekleden; van bekleding voorzien; overtrekken; stofferen

Konjugationen für overtrekken:

o.t.t.
  1. overtrek
  2. overtrekt
  3. overtrekt
  4. overtrekken
  5. overtrekken
  6. overtrekken
o.v.t.
  1. overtrok
  2. overtrok
  3. overtrok
  4. overtrokken
  5. overtrokken
  6. overtrokken
v.t.t.
  1. heb overtrokken
  2. hebt overtrokken
  3. heeft overtrokken
  4. hebben overtrokken
  5. hebben overtrokken
  6. hebben overtrokken
v.v.t.
  1. had overtrokken
  2. had overtrokken
  3. had overtrokken
  4. hadden overtrokken
  5. hadden overtrokken
  6. hadden overtrokken
o.t.t.t.
  1. zal overtrekken
  2. zult overtrekken
  3. zal overtrekken
  4. zullen overtrekken
  5. zullen overtrekken
  6. zullen overtrekken
o.v.t.t.
  1. zou overtrekken
  2. zou overtrekken
  3. zou overtrekken
  4. zouden overtrekken
  5. zouden overtrekken
  6. zouden overtrekken
diversen
  1. overtrek!
  2. overtrekt!
  3. overtrokken
  4. overtrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overtrekken [het ~] Nomen

  1. het overtrekken
    het overtrekken

Verwandte Wörter für "overtrekken":


overtrekken form of overtrek:

overtrek [de ~ (m)] Nomen

  1. de overtrek
    de overtrek

Verwandte Wörter für "overtrek":