Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. ontharden:


Niederländisch

Detailed Synonyms for ontharden in Niederländisch

ontharden:

ontharden Verb (onthard, onthardt, onthardde, onthardden, onthard)

  1. ontharden
    ontharden; verweken; zachtmaken
    • ontharden Verb (onthard, onthardt, onthardde, onthardden, onthard)
    • verweken Verb (verweek, verweekt, verweekte, verweekten, verweekt)
    • zachtmaken Verb (maak zacht, maakt zacht, maakte zacht, maakten zacht, zacht gemaakt)
  2. ontharden
    ontharden; week maken; verweken; zachtmaken; in de week zetten
    weken
    – in water zetten om week te laten worden of om vuil los te maken 1
    • weken Verb (week, weekt, weekte, weekten, geweekt)
      • deze spijkerbroeken moet ik eerst weken met Biotex1

Konjugationen für ontharden:

o.t.t.
  1. onthard
  2. onthardt
  3. onthardt
  4. ontharden
  5. ontharden
  6. ontharden
o.v.t.
  1. onthardde
  2. onthardde
  3. onthardde
  4. onthardden
  5. onthardden
  6. onthardden
v.t.t.
  1. heb onthard
  2. hebt onthard
  3. heeft onthard
  4. hebben onthard
  5. hebben onthard
  6. hebben onthard
v.v.t.
  1. had onthard
  2. had onthard
  3. had onthard
  4. hadden onthard
  5. hadden onthard
  6. hadden onthard
o.t.t.t.
  1. zal ontharden
  2. zult ontharden
  3. zal ontharden
  4. zullen ontharden
  5. zullen ontharden
  6. zullen ontharden
o.v.t.t.
  1. zou ontharden
  2. zou ontharden
  3. zou ontharden
  4. zouden ontharden
  5. zouden ontharden
  6. zouden ontharden
en verder
  1. is onthard
diversen
  1. onthard!
  2. onthardt!
  3. onthard
  4. onthardend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze