Niederländisch

Detailübersetzungen für ontharden (Niederländisch) ins Französisch

ontharden:

ontharden Verb (onthard, onthardt, onthardde, onthardden, onthard)

  1. ontharden (verweken; zachtmaken)
    adoucir; atténuer; attendrir; amollir; rendre mou
    • adoucir Verb (adoucis, adoucit, adoucissons, adoucissez, )
    • atténuer Verb (atténue, atténues, atténuons, atténuez, )
    • attendrir Verb (attendris, attendrit, attendrissons, attendrissez, )
    • amollir Verb (amollis, amollit, amollissons, amollissez, )
    • rendre mou Verb
  2. ontharden (week maken; weken; verweken; zachtmaken; in de week zetten)
    tremper; macérer; se ramollir; rendre tendre; ramollir quelque chose; laisser tremper; radoucir; rendre mou; faire tremper; mettre à tremper
    • tremper Verb (trempe, trempes, trempons, trempez, )
    • macérer Verb (macère, macères, macérons, macérez, )
    • ramollir quelque chose Verb (ramollis, ramollit, ramollissons, ramollissez, )
    • radoucir Verb (radoucis, radoucit, radoucissons, radoucissez, )
    • rendre mou Verb

Konjugationen für ontharden:

o.t.t.
  1. onthard
  2. onthardt
  3. onthardt
  4. ontharden
  5. ontharden
  6. ontharden
o.v.t.
  1. onthardde
  2. onthardde
  3. onthardde
  4. onthardden
  5. onthardden
  6. onthardden
v.t.t.
  1. heb onthard
  2. hebt onthard
  3. heeft onthard
  4. hebben onthard
  5. hebben onthard
  6. hebben onthard
v.v.t.
  1. had onthard
  2. had onthard
  3. had onthard
  4. hadden onthard
  5. hadden onthard
  6. hadden onthard
o.t.t.t.
  1. zal ontharden
  2. zult ontharden
  3. zal ontharden
  4. zullen ontharden
  5. zullen ontharden
  6. zullen ontharden
o.v.t.t.
  1. zou ontharden
  2. zou ontharden
  3. zou ontharden
  4. zouden ontharden
  5. zouden ontharden
  6. zouden ontharden
en verder
  1. is onthard
diversen
  1. onthard!
  2. onthardt!
  3. onthard
  4. onthardend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für ontharden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
adoucir ontharden; verweken; zachtmaken lenigen; verlichten; vermurwen; vertederen; vervriendelijken; verweken; verzachten; week worden
amollir ontharden; verweken; zachtmaken vermurwen; vertederen
attendrir ontharden; verweken; zachtmaken aangrijpen; ontroeren; vermurwen; vertederen
atténuer ontharden; verweken; zachtmaken aan kracht inboeten; aftakelen; lenigen; uitputten; verlichten; vermurwen; verslappen; vervriendelijken; verweken; verzachten; verzwakken; week worden; wegglijden; zwak worden; zwakker worden
faire tremper in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken inweken
laisser tremper in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken
macérer in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken marineren; toebereiden
mettre à tremper in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken
radoucir in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken lenigen; verlichten; vermurwen; vertederen; vervriendelijken; verzachten
ramollir quelque chose in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken
rendre mou in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken verweken; week worden
rendre tendre in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken
se ramollir in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken vertederen; verweken; week worden
tremper in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken bevochtigen; dippen; dompelen; dompelen in; dompen; doordrenken; doortrekken met vloeistof; doorweken; drenken; harden; impregneren; indompelen; kantelen; kiepen; nat maken; omver kiepen; onderdompelen; onderduwen; stalen; uitharden