Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. voortsukkelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für voortsukkelen (Niederländisch) ins Französisch

voortsukkelen:

voortsukkelen Verb (sukkel voort, sukkelt voort, sukkelde voort, sukkelden voort, voortgesukkeld)

  1. voortsukkelen (sjokken)
    se traîner; flâner; trottiner; traîner les pieds
    • flâner Verb (flâne, flânes, flânons, flânez, )
    • trottiner Verb (trottine, trottines, trottinons, trottinez, )

Konjugationen für voortsukkelen:

o.t.t.
  1. sukkel voort
  2. sukkelt voort
  3. sukkelt voort
  4. sukkelen voort
  5. sukkelen voort
  6. sukkelen voort
o.v.t.
  1. sukkelde voort
  2. sukkelde voort
  3. sukkelde voort
  4. sukkelden voort
  5. sukkelden voort
  6. sukkelden voort
v.t.t.
  1. ben voortgesukkeld
  2. bent voortgesukkeld
  3. is voortgesukkeld
  4. zijn voortgesukkeld
  5. zijn voortgesukkeld
  6. zijn voortgesukkeld
v.v.t.
  1. was voortgesukkeld
  2. was voortgesukkeld
  3. was voortgesukkeld
  4. waren voortgesukkeld
  5. waren voortgesukkeld
  6. waren voortgesukkeld
o.t.t.t.
  1. zal voortsukkelen
  2. zult voortsukkelen
  3. zal voortsukkelen
  4. zullen voortsukkelen
  5. zullen voortsukkelen
  6. zullen voortsukkelen
o.v.t.t.
  1. zou voortsukkelen
  2. zou voortsukkelen
  3. zou voortsukkelen
  4. zouden voortsukkelen
  5. zouden voortsukkelen
  6. zouden voortsukkelen
diversen
  1. sukkel voort!
  2. sukkelt voort!
  3. voortgesukkeld
  4. voortsukkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für voortsukkelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
flâner sjokken; voortsukkelen banjeren; drentelen; flaneren; lanterfanten; leeglopen; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlopen; rondlummelen; rondslenteren; rondwandelen; slenteren; verdwaald zijn; vrijlopen
se traîner sjokken; voortsukkelen zich voortslepen
traîner les pieds sjokken; voortsukkelen een slepende gang hebben; schuifelen; sloffen
trottiner sjokken; voortsukkelen hoereren; met trippelpasjes lopen; met vlugge pasjes gaan; tippelen; trippelen