Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. vrijspreken:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für vrijspreken (Niederländisch) ins Schwedisch

vrijspreken:

vrijspreken Verb (spreek vrij, spreekt vrij, sprak vrij, spraken vrij, vrijgesproken)

  1. vrijspreken (onschuldig verklaren; dechargeren; zuiveren; vrijpleiten)

Konjugationen für vrijspreken:

o.t.t.
  1. spreek vrij
  2. spreekt vrij
  3. spreekt vrij
  4. spreken vrij
  5. spreken vrij
  6. spreken vrij
o.v.t.
  1. sprak vrij
  2. sprak vrij
  3. sprak vrij
  4. spraken vrij
  5. spraken vrij
  6. spraken vrij
v.t.t.
  1. heb vrijgesproken
  2. hebt vrijgesproken
  3. heeft vrijgesproken
  4. hebben vrijgesproken
  5. hebben vrijgesproken
  6. hebben vrijgesproken
v.v.t.
  1. had vrijgesproken
  2. had vrijgesproken
  3. had vrijgesproken
  4. hadden vrijgesproken
  5. hadden vrijgesproken
  6. hadden vrijgesproken
o.t.t.t.
  1. zal vrijspreken
  2. zult vrijspreken
  3. zal vrijspreken
  4. zullen vrijspreken
  5. zullen vrijspreken
  6. zullen vrijspreken
o.v.t.t.
  1. zou vrijspreken
  2. zou vrijspreken
  3. zou vrijspreken
  4. zouden vrijspreken
  5. zouden vrijspreken
  6. zouden vrijspreken
diversen
  1. spreek vrij!
  2. spreekt vrij!
  3. vrijgesproken
  4. vrijsprekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für vrijspreken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
förklarad oskylig dechargeren; onschuldig verklaren; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren

Wiktionary Übersetzungen für vrijspreken:


Cross Translation:
FromToVia
vrijspreken frikänna absolve — pronounce free or give absolution
vrijspreken frikänna acquit — to declare not guilty, innocent
vrijspreken fria; frikänna clear — to remove from suspicion
vrijspreken rentvå vindicate — to clear from an accusation, suspicion or criticism
vrijspreken få absolution; få syndaförlåtelse absolvierenReligion: Absolution erteilen
vrijspreken frikänna; förlåta absoudre — (term, Droit criminel) renvoyer de l’accusation une personne reconnaître l’auteur d’un fait qui n’est pas qualifier punissable par la loi.
vrijspreken befria; betala; infria; frikänna acquitterrendre quitte, libérer des dettes. Il se dit en parlant des personne et des choses.