Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. verduurde:
  2. verduren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für verduurde (Niederländisch) ins Schwedisch

verduurde:

verduurde Adjektiv

  1. verduurde (gedoogde)
    tolererad

Übersetzung Matrix für verduurde:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
tolererad gedoogde; verduurde gedoogd; gedoogde; gedulde; getolereerde; toegelaten

verduren:

verduren Verb (verduur, verduurt, verduurde, verduurden, verduurd)

  1. verduren (doorstaan; verdragen; doorleven; verteren)
    fördraga; lida; tåla; uthärda
    • fördraga Verb (fördrager, fördrog, fördragit)
    • lida Verb (lider, led, lidit)
    • tåla Verb (tålar, tålade, tålat)
    • uthärda Verb (uthärdar, uthärdade, uthärdat)
  2. verduren (uithouden; dragen; volhouden; )
    bära; uthärda; stå ut med
    • bära Verb (bär, bar, burit)
    • uthärda Verb (uthärdar, uthärdade, uthärdat)
    • stå ut med Verb (står ut med, stod ut med, stått ut med)

Konjugationen für verduren:

o.t.t.
  1. verduur
  2. verduurt
  3. verduurt
  4. verduren
  5. verduren
  6. verduren
o.v.t.
  1. verduurde
  2. verduurde
  3. verduurde
  4. verduurden
  5. verduurden
  6. verduurden
v.t.t.
  1. heb verduurd
  2. hebt verduurd
  3. heeft verduurd
  4. hebben verduurd
  5. hebben verduurd
  6. hebben verduurd
v.v.t.
  1. had verduurd
  2. had verduurd
  3. had verduurd
  4. hadden verduurd
  5. hadden verduurd
  6. hadden verduurd
o.t.t.t.
  1. zal verduren
  2. zult verduren
  3. zal verduren
  4. zullen verduren
  5. zullen verduren
  6. zullen verduren
o.v.t.t.
  1. zou verduren
  2. zou verduren
  3. zou verduren
  4. zouden verduren
  5. zouden verduren
  6. zouden verduren
diversen
  1. verduur!
  2. verduurt!
  3. verduurd
  4. verdurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für verduren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bära doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aan hebben; dragen; dulden; gebukt gaan onder; iets transporteren; ondersteunen; rugsteunen; sjouwen; steunen; torsen; velen; verdragen; verstouwen; verstuwen; vervoeren; zeulen
fördraga doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
lida doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren lijden
stå ut med doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanleunen; aanvaarden; accepteren; voor lief nemen; welgevallen; zich laten gevallen; zich laten welgevallen
tåla doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren aanleunen; doormaken; lijden; welgevallen; zich laten welgevallen
uthärda doorleven; doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; verteren; volhouden doormaken; dulden; velen; verdragen; verstouwen; verstuwen