Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. uitspatten:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitspatten (Niederländisch) ins Schwedisch

uitspatten:

uitspatten Verb (spat uit, spatte uit, spatten uit, uitgespat)

  1. uitspatten
    spendera; göra slut på pengarna; ta på spenderbyxorna

Konjugationen für uitspatten:

o.t.t.
  1. spat uit
  2. spat uit
  3. spat uit
  4. spatten uit
  5. spatten uit
  6. spatten uit
o.v.t.
  1. spatte uit
  2. spatte uit
  3. spatte uit
  4. spatten uit
  5. spatten uit
  6. spatten uit
v.t.t.
  1. ben uitgespat
  2. bent uitgespat
  3. is uitgespat
  4. zijn uitgespat
  5. zijn uitgespat
  6. zijn uitgespat
v.v.t.
  1. was uitgespat
  2. was uitgespat
  3. was uitgespat
  4. waren uitgespat
  5. waren uitgespat
  6. waren uitgespat
o.t.t.t.
  1. zal uitspatten
  2. zult uitspatten
  3. zal uitspatten
  4. zullen uitspatten
  5. zullen uitspatten
  6. zullen uitspatten
o.v.t.t.
  1. zou uitspatten
  2. zou uitspatten
  3. zou uitspatten
  4. zouden uitspatten
  5. zouden uitspatten
  6. zouden uitspatten
diversen
  1. spat uit!
  2. spat uit!
  3. uitgespat
  4. uitspattend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uitspatten:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
göra slut på pengarna uitspatten
spendera uitspatten besteden; doorjagen; iets uitgeven; opmaken; spenderen; uitgeven; verbruiken
ta på spenderbyxorna uitspatten