Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. tegenwerpen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für tegenwerpen (Niederländisch) ins Schwedisch

tegenwerpen:

tegenwerpen Verb (werp tegen, werpt tegen, wierp tegen, wierpen tegen, tegengeworpen)

  1. tegenwerpen (tegenspreken; protesteren; weerspreken)
    invända; göra invändningar; protestera
  2. tegenwerpen (tegenspreken; opponeren)
    opponera sig; ifrågasätta
    • opponera sig Verb (opponerar sig, opponerade sig, opponerat sig)
    • ifrågasätta Verb (ifrågasättar, ifrågasättade, ifrågasättat)

Konjugationen für tegenwerpen:

o.t.t.
  1. werp tegen
  2. werpt tegen
  3. werpt tegen
  4. werpen tegen
  5. werpen tegen
  6. werpen tegen
o.v.t.
  1. wierp tegen
  2. wierp tegen
  3. wierp tegen
  4. wierpen tegen
  5. wierpen tegen
  6. wierpen tegen
v.t.t.
  1. heb tegengeworpen
  2. hebt tegengeworpen
  3. heeft tegengeworpen
  4. hebben tegengeworpen
  5. hebben tegengeworpen
  6. hebben tegengeworpen
v.v.t.
  1. had tegengeworpen
  2. had tegengeworpen
  3. had tegengeworpen
  4. hadden tegengeworpen
  5. hadden tegengeworpen
  6. hadden tegengeworpen
o.t.t.t.
  1. zal tegenwerpen
  2. zult tegenwerpen
  3. zal tegenwerpen
  4. zullen tegenwerpen
  5. zullen tegenwerpen
  6. zullen tegenwerpen
o.v.t.t.
  1. zou tegenwerpen
  2. zou tegenwerpen
  3. zou tegenwerpen
  4. zouden tegenwerpen
  5. zouden tegenwerpen
  6. zouden tegenwerpen
en verder
  1. ben tegengeworpen
  2. bent tegengeworpen
  3. is tegengeworpen
  4. zijn tegengeworpen
  5. zijn tegengeworpen
  6. zijn tegengeworpen
diversen
  1. werp tegen!
  2. werpt tegen!
  3. tegengeworpen
  4. tegenwerpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für tegenwerpen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
göra invändningar protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren
ifrågasätta opponeren; tegenspreken; tegenwerpen
invända protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken
opponera sig opponeren; tegenspreken; tegenwerpen bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren; protesteren; tegenspartelen; tegenstribbelen; verzetten
protestera protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken eisen; in tegenspraak zijn met; reclameren; tegenspreken; weerspreken