Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. spietsen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für spietsen (Niederländisch) ins Schwedisch

spietsen:

spietsen Verb (spiets, spietst, spietste, spietsten, gespietst)

  1. spietsen (aan de spies rijgen)
    genomborra met spjut; genomborra; ljustra
    • genomborra met spjut Verb (genomborrar met spjut, genomborrade met spjut, genomborrat met spjut)
    • genomborra Verb (genomborrar, genomborrade, genomborrat)
    • ljustra Verb (ljustrar, ljustrade, ljustrat)

Konjugationen für spietsen:

o.t.t.
  1. spiets
  2. spietst
  3. spietst
  4. spietsen
  5. spietsen
  6. spietsen
o.v.t.
  1. spietste
  2. spietste
  3. spietste
  4. spietsten
  5. spietsten
  6. spietsten
v.t.t.
  1. heb gespietst
  2. hebt gespietst
  3. heeft gespietst
  4. hebben gespietst
  5. hebben gespietst
  6. hebben gespietst
v.v.t.
  1. had gespietst
  2. had gespietst
  3. had gespietst
  4. hadden gespietst
  5. hadden gespietst
  6. hadden gespietst
o.t.t.t.
  1. zal spietsen
  2. zult spietsen
  3. zal spietsen
  4. zullen spietsen
  5. zullen spietsen
  6. zullen spietsen
o.v.t.t.
  1. zou spietsen
  2. zou spietsen
  3. zou spietsen
  4. zouden spietsen
  5. zouden spietsen
  6. zouden spietsen
en verder
  1. ben gespietst
  2. bent gespietst
  3. is gespietst
  4. zijn gespietst
  5. zijn gespietst
  6. zijn gespietst
diversen
  1. spiets!
  2. spietst!
  3. gespietst
  4. spietsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für spietsen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
genomborra aan de spies rijgen; spietsen binnendringen; doorprikken; indringen; openprikken; overhoop steken; penetreren; priemen
genomborra met spjut aan de spies rijgen; spietsen
ljustra aan de spies rijgen; spietsen