Niederländisch
Detailübersetzungen für schetteren (Niederländisch) ins Schwedisch
schetteren:
-
schetteren (luidkeels iets verkondigen; tetteren)
Konjugationen für schetteren:
o.t.t.
- schetter
- schettert
- schettert
- schetteren
- schetteren
- schetteren
o.v.t.
- schetterde
- schetterde
- schetterde
- schetterden
- schetterden
- schetterden
v.t.t.
- heb geschetterd
- hebt geschetterd
- heeft geschetterd
- hebben geschetterd
- hebben geschetterd
- hebben geschetterd
v.v.t.
- had geschetterd
- had geschetterd
- had geschetterd
- hadden geschetterd
- hadden geschetterd
- hadden geschetterd
o.t.t.t.
- zal schetteren
- zult schetteren
- zal schetteren
- zullen schetteren
- zullen schetteren
- zullen schetteren
o.v.t.t.
- zou schetteren
- zou schetteren
- zou schetteren
- zouden schetteren
- zouden schetteren
- zouden schetteren
en verder
- ben geschetterd
- bent geschetterd
- is geschetterd
- zijn geschetterd
- zijn geschetterd
- zijn geschetterd
diversen
- schetter!
- schettert!
- geschetterd
- schetterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für schetteren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
tjuta | luidkeels iets verkondigen; schetteren; tetteren | blaffen; brullen; bulderen; daveren; fulmineren; grienen; het uitgillen; huilen; janken; razen; schreeuwen; snikken; snotteren; tekeergaan; tieren; tranen; tranen afscheiden; uitroepen; uitschreeuwen |
vråla | luidkeels iets verkondigen; schetteren; tetteren | blaffen; blèren; brullen; bulderen; daveren; fulmineren; gillen; het uitgillen; joelen; krijsen; razen; schreeuwen; tekeergaan; tieren; uitgalmen; uitgillen; uitjouwen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen |