Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. opscharrelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opscharrelen (Niederländisch) ins Schwedisch

opscharrelen:

opscharrelen Verb (scharrel op, scharrelt op, scharrelde op, scharrelden op, opgescharreld)

  1. opscharrelen (opsnorren; opduikelen)
    ta reda på; gräva upp
    • ta reda på Verb (tar reda på, tog reda på, tagit reda på)
    • gräva upp Verb (gräver upp, grävde upp, grävt upp)

Konjugationen für opscharrelen:

o.t.t.
  1. scharrel op
  2. scharrelt op
  3. scharrelt op
  4. scharrelen op
  5. scharrelen op
  6. scharrelen op
o.v.t.
  1. scharrelde op
  2. scharrelde op
  3. scharrelde op
  4. scharrelden op
  5. scharrelden op
  6. scharrelden op
v.t.t.
  1. heb opgescharreld
  2. hebt opgescharreld
  3. heeft opgescharreld
  4. hebben opgescharreld
  5. hebben opgescharreld
  6. hebben opgescharreld
v.v.t.
  1. had opgescharreld
  2. had opgescharreld
  3. had opgescharreld
  4. hadden opgescharreld
  5. hadden opgescharreld
  6. hadden opgescharreld
o.t.t.t.
  1. zal opscharrelen
  2. zult opscharrelen
  3. zal opscharrelen
  4. zullen opscharrelen
  5. zullen opscharrelen
  6. zullen opscharrelen
o.v.t.t.
  1. zou opscharrelen
  2. zou opscharrelen
  3. zou opscharrelen
  4. zouden opscharrelen
  5. zouden opscharrelen
  6. zouden opscharrelen
en verder
  1. is opgescharreld
  2. zijn opgescharreld
diversen
  1. scharrel op!
  2. scharrelt op!
  3. opgescharreld
  4. opscharrelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opscharrelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
gräva upp opduikelen; opscharrelen; opsnorren afgraven; graven; opdelven; opgraven; rooien; scheppen; uitgraven
ta reda på opduikelen; opscharrelen; opsnorren