Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. onttrekken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für onttrekken (Niederländisch) ins Schwedisch

onttrekken:

onttrekken [znw.] Nomen

  1. onttrekken (onttrekking)

onttrekken Verb (onttrek, onttrekt, onttrok, onttrokken, onttrokken)

  1. onttrekken (iem. afdwingen; ontrukken)
    pressa någon på något

Konjugationen für onttrekken:

o.t.t.
  1. onttrek
  2. onttrekt
  3. onttrekt
  4. onttrekken
  5. onttrekken
  6. onttrekken
o.v.t.
  1. onttrok
  2. onttrok
  3. onttrok
  4. onttrokken
  5. onttrokken
  6. onttrokken
v.t.t.
  1. heb onttrokken
  2. hebt onttrokken
  3. heeft onttrokken
  4. hebben onttrokken
  5. hebben onttrokken
  6. hebben onttrokken
v.v.t.
  1. had onttrokken
  2. had onttrokken
  3. had onttrokken
  4. hadden onttrokken
  5. hadden onttrokken
  6. hadden onttrokken
o.t.t.t.
  1. zal onttrekken
  2. zult onttrekken
  3. zal onttrekken
  4. zullen onttrekken
  5. zullen onttrekken
  6. zullen onttrekken
o.v.t.t.
  1. zou onttrekken
  2. zou onttrekken
  3. zou onttrekken
  4. zouden onttrekken
  5. zouden onttrekken
  6. zouden onttrekken
en verder
  1. ben onttrokken
  2. bent onttrokken
  3. is onttrokken
  4. zijn onttrokken
  5. zijn onttrokken
  6. zijn onttrokken
diversen
  1. onttrek!
  2. onttrekt!
  3. onttrokken
  4. onttrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für onttrekken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
återdragande onttrekken; onttrekking
återtagande onttrekken; onttrekking herneming; herovering
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
pressa någon på något iem. afdwingen; ontrukken; onttrekken

Computerübersetzung von Drittern:

Verwandte Übersetzungen für onttrekken