Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. letsel:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für letsel (Niederländisch) ins Schwedisch

letsel:

letsel [het ~] Nomen

  1. het letsel (blessure)
    sår; skada
  2. het letsel (kwetsuur)
    knöl; bula; svullnad
  3. het letsel (kneuswond; kneuzing; bult; buil)

Übersetzung Matrix für letsel:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bula kwetsuur; letsel bluts; bobbel; bolling; buil; bult; deuk; dikte; instulping; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling
få blåmärken buil; bult; kneuswond; kneuzing; letsel
knöl kwetsuur; letsel bobbel; boerenlul; gek; hobbel; hondsvot; hork; knobbel; knoest; kwast; lummel; mallerd; malloot; oneffenheid; ongelijkheid; pias; zot; zottin
skada blessure; letsel afbreuk; averij; belediging; benadeling; beschadigen; beschadiging; grief; het verliezen; krenking; kwetsen; kwetsuur; laster; nadeel; oneer; schade; schadepost; schande; smaad; verlies; verliespost; verwonding; wond
svullnad kwetsuur; letsel bobbel; buil; bult; knobbel; opgezwollen plek; opzetting; zwelling
sår blessure; letsel kwetsuren; kwetsuur; snede; snee; snijwond; verwonding; verwondingen; wond; wonden; zeer
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
skada aantasten; aanvreten; afbreuk doen aan; bederven; benadelen; beschadigen; bezeren; blesseren; deren; duperen; folteren; knauwen; krenken; kwellen; kwetsen; martelen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn voor; onteren; ontwijden; pijn bezorgen; pijn doen; pijnigen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; verwonden; zeer doen
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
skada helaas; jammer; jammer genoeg; sneu; spijtig

Verwandte Wörter für "letsel":

  • letsels

Wiktionary Übersetzungen für letsel:

letsel
noun
  1. lichamelijke schade met name aangericht in een ongeluk of gevecht