Home ->Wörterbücher ->Niederländisch/Schwedisch ->übersetze fiksheid

übersetze fiksheid von Niederländische ins Schwedisch

Übersicht

Niederländisch nach Schwedisch: mehr Daten

fiksheid:
- spänstighet; styrka; kraft
fiks:
- muskulöst; muskulös; välbyggt; stå på
Wiktionary:
- fiks → mäktig, kraftfull, kraftig, stark

Niederländisch

Detailübersetzungen für fiksheid (Niederländisch) ins Schwedisch

fiksheid:

fiksheid [znw.] Nomen

fiksheid (sterkte; dynamiek; kracht; energie; felheid)
spänstighet; styrka; kraft
- spänstighet Nomen
- styrka [-en] Nomen
- kraft [-en] Nomen

Übersetzung Matrix für fiksheid:

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
kraft	dynamiek; energie; felheid; fiksheid; kracht; sterkte	capaciteit; dynamiek; gespierdheid; grandeur; grootsheid; indrukwekkendheid; kracht; sterkte; stuwkracht; vermogen; voortstuwing
spänstighet	dynamiek; energie; felheid; fiksheid; kracht; sterkte	kranigheid
styrka	dynamiek; energie; felheid; fiksheid; kracht; sterkte	fermheid; flinkheid; forsheid; gedrongenheid; kracht; krachtdadigheid; krijgsmacht; leger; legermacht; macht; spierkracht; sterkte; stevigheid; strijdmacht; troepenmacht; vermogen; werkgroep

Verwandte Wörter für "fiksheid":

fiks

fiksheid form of fiks:

fiks Adjektiv

fiks (stevig gebouwd; solide; stevig; sterk; robuust; ferm; flink)
muskulöst; muskulös; välbyggt
- muskulöst Adjektiv
- muskulös Adjektiv
- välbyggt Adjektiv
fiks (stevig; ferm; flink)
stå på
- stå på Adjektiv

Übersetzung Matrix für fiks:

Modifier	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
muskulös	ferm; fiks; flink; robuust; solide; sterk; stevig; stevig gebouwd	gespierd
muskulöst	ferm; fiks; flink; robuust; solide; sterk; stevig; stevig gebouwd	gespierd
stå på	ferm; fiks; flink; stevig
välbyggt	ferm; fiks; flink; robuust; solide; sterk; stevig; stevig gebouwd	goedgebouwd; goedgevormd; welgebouwd; welgeschapen; welgevormd

Verwandte Wörter für "fiks":

fiksheid, fikse, fik

Wiktionary Übersetzungen für fiks:

Cross Translation:

From	To	Via
• fiks	→ mäktig; kraftfull; kraftig; stark	↔ puissant — Qui a beaucoup de pouvoir.