Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. dompelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für dompelen (Niederländisch) ins Schwedisch

dompelen:

dompelen Verb (dompel, dompelt, dompelde, dompelden, gedompeld)

  1. dompelen (onderdompelen; onderduwen)
    doppa; sänka ner
    • doppa Verb (doppar, doppade, doppat)
    • sänka ner Verb (sänker ner, sänkte ner, sänkt ner)

Konjugationen für dompelen:

o.t.t.
  1. dompel
  2. dompelt
  3. dompelt
  4. dompelen
  5. dompelen
  6. dompelen
o.v.t.
  1. dompelde
  2. dompelde
  3. dompelde
  4. dompelden
  5. dompelden
  6. dompelden
v.t.t.
  1. heb gedompeld
  2. hebt gedompeld
  3. heeft gedompeld
  4. hebben gedompeld
  5. hebben gedompeld
  6. hebben gedompeld
v.v.t.
  1. had gedompeld
  2. had gedompeld
  3. had gedompeld
  4. hadden gedompeld
  5. hadden gedompeld
  6. hadden gedompeld
o.t.t.t.
  1. zal dompelen
  2. zult dompelen
  3. zal dompelen
  4. zullen dompelen
  5. zullen dompelen
  6. zullen dompelen
o.v.t.t.
  1. zou dompelen
  2. zou dompelen
  3. zou dompelen
  4. zouden dompelen
  5. zouden dompelen
  6. zouden dompelen
en verder
  1. is gedompeld
  2. zijn gedompeld
diversen
  1. dompel!
  2. dompelt!
  3. gedompeld
  4. dompelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für dompelen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
doppa dipsaus
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
doppa dompelen; onderdompelen; onderduwen dippen
sänka ner dompelen; onderdompelen; onderduwen

Verwandte Übersetzungen für dompelen