Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. calqueren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für calqueren (Niederländisch) ins Schwedisch

calqueren:

calqueren Verb (calqueer, calqueert, calqueerde, calqueerden, gecalqueerd)

  1. calqueren
    spåra
    • spåra Verb (spårar, spårade, spårat)

Konjugationen für calqueren:

o.t.t.
  1. calqueer
  2. calqueert
  3. calqueert
  4. calqueren
  5. calqueren
  6. calqueren
o.v.t.
  1. calqueerde
  2. calqueerde
  3. calqueerde
  4. calqueerden
  5. calqueerden
  6. calqueerden
v.t.t.
  1. heb gecalqueerd
  2. hebt gecalqueerd
  3. heeft gecalqueerd
  4. hebben gecalqueerd
  5. hebben gecalqueerd
  6. hebben gecalqueerd
v.v.t.
  1. had gecalqueerd
  2. had gecalqueerd
  3. had gecalqueerd
  4. hadden gecalqueerd
  5. hadden gecalqueerd
  6. hadden gecalqueerd
o.t.t.t.
  1. zal calqueren
  2. zult calqueren
  3. zal calqueren
  4. zullen calqueren
  5. zullen calqueren
  6. zullen calqueren
o.v.t.t.
  1. zou calqueren
  2. zou calqueren
  3. zou calqueren
  4. zouden calqueren
  5. zouden calqueren
  6. zouden calqueren
diversen
  1. calqueer!
  2. calqueert!
  3. gecalqueerd
  4. calquerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für calqueren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
spåra calqueren bijhouden; checken; met pen overtekenen; nagaan; natrekken; overtrekken; traceren; verifiëren