Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. voorschotelen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for voorschotelen in Niederländisch

voorschotelen:

voorschotelen Verb (schotel voor, schotelt voor, schotelde voor, schotelden voor, voorgeschoteld)

  1. voorschotelen
    voorschotelen
    • voorschotelen Verb (schotel voor, schotelt voor, schotelde voor, schotelden voor, voorgeschoteld)

Konjugationen für voorschotelen:

o.t.t.
  1. schotel voor
  2. schotelt voor
  3. schotelt voor
  4. schotelen voor
  5. schotelen voor
  6. schotelen voor
o.v.t.
  1. schotelde voor
  2. schotelde voor
  3. schotelde voor
  4. schotelden voor
  5. schotelden voor
  6. schotelden voor
v.t.t.
  1. heb voorgeschoteld
  2. hebt voorgeschoteld
  3. heeft voorgeschoteld
  4. hebben voorgeschoteld
  5. hebben voorgeschoteld
  6. hebben voorgeschoteld
v.v.t.
  1. had voorgeschoteld
  2. had voorgeschoteld
  3. had voorgeschoteld
  4. hadden voorgeschoteld
  5. hadden voorgeschoteld
  6. hadden voorgeschoteld
o.t.t.t.
  1. zal voorschotelen
  2. zult voorschotelen
  3. zal voorschotelen
  4. zullen voorschotelen
  5. zullen voorschotelen
  6. zullen voorschotelen
o.v.t.t.
  1. zou voorschotelen
  2. zou voorschotelen
  3. zou voorschotelen
  4. zouden voorschotelen
  5. zouden voorschotelen
  6. zouden voorschotelen
diversen
  1. schotel voor!
  2. schotelt voor!
  3. voorgeschoteld
  4. voorschotelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze