Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. volvoeren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for volvoeren in Niederländisch

volvoeren:

volvoeren Verb (volvoer, volvoert, volvoerde, volvoerden, volvoerd)

  1. volvoeren
    volvoeren
    • volvoeren Verb (volvoer, volvoert, volvoerde, volvoerden, volvoerd)

Konjugationen für volvoeren:

o.t.t.
  1. volvoer
  2. volvoert
  3. volvoert
  4. volvoeren
  5. volvoeren
  6. volvoeren
o.v.t.
  1. volvoerde
  2. volvoerde
  3. volvoerde
  4. volvoerden
  5. volvoerden
  6. volvoerden
v.t.t.
  1. heb volvoerd
  2. hebt volvoerd
  3. heeft volvoerd
  4. hebben volvoerd
  5. hebben volvoerd
  6. hebben volvoerd
v.v.t.
  1. had volvoerd
  2. had volvoerd
  3. had volvoerd
  4. hadden volvoerd
  5. hadden volvoerd
  6. hadden volvoerd
o.t.t.t.
  1. zal volvoeren
  2. zult volvoeren
  3. zal volvoeren
  4. zullen volvoeren
  5. zullen volvoeren
  6. zullen volvoeren
o.v.t.t.
  1. zou volvoeren
  2. zou volvoeren
  3. zou volvoeren
  4. zouden volvoeren
  5. zouden volvoeren
  6. zouden volvoeren
diversen
  1. volvoer!
  2. volvoert!
  3. volvoerd
  4. volvoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze