Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. verslinden:


Niederländisch

Detailed Synonyms for verslinden in Niederländisch

verslinden:

verslinden Verb (verslind, verslindt, verslond, verslonden, verslonden)

  1. verslinden
    verslinden; opvreten; verorberen
    • verslinden Verb (verslind, verslindt, verslond, verslonden, verslonden)
    • opvreten Verb (vreet op, vrat op, vraten op, opgevreten)
    • verorberen Verb (verorber, verorbert, verorberde, verorberden, verorberd)
  2. verslinden
    verslinden
    • verslinden Verb (verslind, verslindt, verslond, verslonden, verslonden)
  3. verslinden
    opvreten; verslinden; verzwelgen
    • opvreten Verb (vreet op, vrat op, vraten op, opgevreten)
    • verslinden Verb (verslind, verslindt, verslond, verslonden, verslonden)
    • verzwelgen Verb (verzwelg, verzwelgt, verzwolg, verzwolgen, verzwolgen)
  4. verslinden
    opvreten; verslinden; verzwelgen; oppeuzelen
    • opvreten Verb (vreet op, vrat op, vraten op, opgevreten)
    • verslinden Verb (verslind, verslindt, verslond, verslonden, verslonden)
    • verzwelgen Verb (verzwelg, verzwelgt, verzwolg, verzwolgen, verzwolgen)
    • oppeuzelen Verb (peuzel op, peuzelt op, peuzelde op, peuzelden op, opgepeuzeld)

Konjugationen für verslinden:

o.t.t.
  1. verslind
  2. verslindt
  3. verslindt
  4. verslinden
  5. verslinden
  6. verslinden
o.v.t.
  1. verslond
  2. verslond
  3. verslond
  4. verslonden
  5. verslonden
  6. verslonden
v.t.t.
  1. heb verslonden
  2. hebt verslonden
  3. heeft verslonden
  4. hebben verslonden
  5. hebben verslonden
  6. hebben verslonden
v.v.t.
  1. had verslonden
  2. had verslonden
  3. had verslonden
  4. hadden verslonden
  5. hadden verslonden
  6. hadden verslonden
o.t.t.t.
  1. zal verslinden
  2. zult verslinden
  3. zal verslinden
  4. zullen verslinden
  5. zullen verslinden
  6. zullen verslinden
o.v.t.t.
  1. zou verslinden
  2. zou verslinden
  3. zou verslinden
  4. zouden verslinden
  5. zouden verslinden
  6. zouden verslinden
diversen
  1. verslind!
  2. verslindt!
  3. verslonden
  4. verslindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze