Niederländisch

Detailed Synonyms for verlaten in Niederländisch

verlaten:

verlaten Verb (verlaat, verliet, verlieten, verlaten)

  1. verlaten
    vertrekken; verlaten; heengaan
    • vertrekken Verb (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)
    • verlaten Verb (verlaat, verliet, verlieten, verlaten)
    • heengaan Verb (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
  2. verlaten
    verlaten; afreizen; wegtrekken; heengaan; verdwijnen; wegreizen
    • verlaten Verb (verlaat, verliet, verlieten, verlaten)
    • afreizen Verb (reis af, reist af, reisde af, reisden af, afgereisd)
    • wegtrekken Verb (trek weg, trekt weg, trok weg, trokken weg, weggetrokken)
    • heengaan Verb (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • verdwijnen Verb (verdwijn, verdwijnt, verdween, verdwenen, verdwenen)
    • wegreizen Verb (reis weg, reist weg, reisde weg, reisden weg, weggereisd)
  3. verlaten
    in de steek laten; verlaten
    • in de steek laten Verb (laat in de steek, liet in de steek, lieten in de steek, in de steek gelaten)
    • verlaten Verb (verlaat, verliet, verlieten, verlaten)

Konjugationen für verlaten:

o.t.t.
  1. verlaat
  2. verlaat
  3. verlaat
  4. verlaten
  5. verlaten
  6. verlaten
o.v.t.
  1. verliet
  2. verliet
  3. verliet
  4. verlieten
  5. verlieten
  6. verlieten
v.t.t.
  1. heb verlaten
  2. hebt verlaten
  3. heeft verlaten
  4. hebben verlaten
  5. hebben verlaten
  6. hebben verlaten
v.v.t.
  1. had verlaten
  2. had verlaten
  3. had verlaten
  4. hadden verlaten
  5. hadden verlaten
  6. hadden verlaten
o.t.t.t.
  1. zal verlaten
  2. zult verlaten
  3. zal verlaten
  4. zullen verlaten
  5. zullen verlaten
  6. zullen verlaten
o.v.t.t.
  1. zou verlaten
  2. zou verlaten
  3. zou verlaten
  4. zouden verlaten
  5. zouden verlaten
  6. zouden verlaten
diversen
  1. verlaat!
  2. verlaat!
  3. verlaten
  4. verlatend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verlaten Adjektiv

  1. verlaten
    eenzaam; desolaat; afgezonderd; verlaten

verlaten [het ~] Nomen

  1. het verlaten
    het verlaten

verlaten Adjektiv (verlaat, verliet, verlieten, verlaten)

  1. verlaten
    – van iets of iemand weggaan 1
    verlaten
    – van iets of iemand weggaan 1
    • verlaten Adjektiv (verlaat, verliet, verlieten, verlaten)
      • de vluchteling moest zijn land verlaten1

Konjugationen für verlaten:

o.t.t.
  1. verlaat
  2. verlaat
  3. verlaat
  4. verlaten
  5. verlaten
  6. verlaten
o.v.t.
  1. verliet
  2. verliet
  3. verliet
  4. verlieten
  5. verlieten
  6. verlieten
v.t.t.
  1. heb verlaten
  2. hebt verlaten
  3. heeft verlaten
  4. hebben verlaten
  5. hebben verlaten
  6. hebben verlaten
v.v.t.
  1. had verlaten
  2. had verlaten
  3. had verlaten
  4. hadden verlaten
  5. hadden verlaten
  6. hadden verlaten
o.t.t.t.
  1. zal verlaten
  2. zult verlaten
  3. zal verlaten
  4. zullen verlaten
  5. zullen verlaten
  6. zullen verlaten
o.v.t.t.
  1. zou verlaten
  2. zou verlaten
  3. zou verlaten
  4. zouden verlaten
  5. zouden verlaten
  6. zouden verlaten
diversen
  1. verlaat!
  2. verlaat!
  3. verlaten
  4. verlatend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Wörter für "verlaten":


Verwandte Definitionen für "verlaten":

  1. van iets of iemand weggaan1
    • de vluchteling moest zijn land verlaten1