Niederländisch

Detailed Synonyms for treffen in Niederländisch

treffen:

treffen Verb (tref, treft, trof, troffen, getroffen)

  1. treffen
    treffen; ontroeren
    • treffen Verb (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • ontroeren Verb (ontroer, ontroert, ontroerde, ontroerden, ontroerd)
    raken
    – hem een klap, schot of stoot toebrengen 1
    • raken Verb (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
      • de kogel raakte hem in de schouder1
  2. treffen
    treffen; beroeren; raken
    • treffen Verb (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • beroeren Verb (beroer, beroert, beroerde, beroerden, beroerd)
    • raken Verb (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  3. treffen
    ontmoeten; treffen; tegenkomen
    • ontmoeten Verb (ontmoet, ontmoette, ontmoetten, ontmoet)
    • treffen Verb (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • tegenkomen Verb (kom tegen, komt tegen, kwam tegen, kwamen tegen, tegengekomen)
  4. treffen
    beïnvloeden; treffen; raken
    • beïnvloeden Verb (beïnvloed, beïnvloedt, beïnvloedde, beïnvloedden, beïnvloed)
    • treffen Verb (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • raken Verb (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  5. treffen
    treffen; terechtkomen; raken
    • treffen Verb (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • terechtkomen Verb (kom terecht, komt terecht, kwam terecht, kwamen terecht, terechtgekomen)
    • raken Verb (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  6. treffen
    elkaar ontmoeten; afspreken; elkaar zien; treffen; samenkomen
  7. treffen
    – iemand toevallig tegenkomen 1
    ontmoeten; treffen
    – iemand toevallig tegenkomen 1
    • ontmoeten Verb (ontmoet, ontmoette, ontmoetten, ontmoet)
      • Thea ontmoette Theo op het station1
    • treffen Verb (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
      • jammer dat ik je niet op dat feest getroffen heb1
  8. treffen
    – hem een klap, schot of stoot toebrengen 1
    raken; treffen
    – hem een klap, schot of stoot toebrengen 1
    • raken Verb (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
      • de kogel raakte hem in de schouder1
    • treffen Verb (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
      • de soldaat werd door een kogel getroffen1

Konjugationen für treffen:

o.t.t.
  1. tref
  2. treft
  3. treft
  4. treffen
  5. treffen
  6. treffen
o.v.t.
  1. trof
  2. trof
  3. trof
  4. troffen
  5. troffen
  6. troffen
v.t.t.
  1. heb getroffen
  2. hebt getroffen
  3. heeft getroffen
  4. hebben getroffen
  5. hebben getroffen
  6. hebben getroffen
v.v.t.
  1. had getroffen
  2. had getroffen
  3. had getroffen
  4. hadden getroffen
  5. hadden getroffen
  6. hadden getroffen
o.t.t.t.
  1. zal treffen
  2. zult treffen
  3. zal treffen
  4. zullen treffen
  5. zullen treffen
  6. zullen treffen
o.v.t.t.
  1. zou treffen
  2. zou treffen
  3. zou treffen
  4. zouden treffen
  5. zouden treffen
  6. zouden treffen
en verder
  1. ben getroffen
  2. bent getroffen
  3. is getroffen
  4. zijn getroffen
  5. zijn getroffen
  6. zijn getroffen
diversen
  1. tref!
  2. treft!
  3. getroffen
  4. treffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

treffen [het ~] Nomen

  1. het treffen
    de ontmoeting; het treffen
  2. het treffen
    het treffen; raken

Verwandte Wörter für "treffen":


Alternate Synonyms for "treffen":


Antonyme für "treffen":


Verwandte Definitionen für "treffen":

  1. iemand toevallig tegenkomen1
    • jammer dat ik je niet op dat feest getroffen heb1
  2. hem een klap, schot of stoot toebrengen1
    • de soldaat werd door een kogel getroffen1

treffen form of tref:

tref [de ~ (m)] Nomen

  1. de tref
    de tref
    • tref [de ~ (m)] Nomen

Verwandte Wörter für "tref":


Related Synonyms for treffen