Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. stangen:
  2. stang:


Niederländisch

Detailed Synonyms for stangen in Niederländisch

stangen:

stangen Verb

  1. stangen
    uitdagen; pesten; plagen; treiteren; tarten; stangen; jennen; zieken; sarren; tergen
    • uitdagen Verb (daag uit, daagt uit, daagde uit, daagden uit, uitgedaagd)
    • pesten Verb (pest, pestte, pestten, gepest)
    • plagen Verb (plaag, plaagt, plaagde, plaagden, geplaagd)
    • treiteren Verb (treiter, treitert, treiterde, treiterden, getreiterd)
    • tarten Verb (tart, tartte, tartten, getart)
    • stangen Verb
    • jennen Verb (jen, jent, jende, jenden, gejend)
    • zieken Verb (ziek, ziekt, ziekte, ziekten, geziekt)
    • sarren Verb (sar, sart, sarde, sarden, sarde)
    • tergen Verb (terg, tergt, tergde, tergden, getergd)

Verwandte Wörter für "stangen":


stang:

stang [de ~] Nomen

  1. de stang
    de staaf; de baton; de stang; de stok; de staf
  2. de stang
    – lange dunne staaf van metaal 1
    de stang
    – lange dunne staaf van metaal 1
    • stang [de ~] Nomen
      • het kind zat op de stang van zijn vaders fiets1

Verwandte Wörter für "stang":


Verwandte Definitionen für "stang":

  1. lange dunne staaf van metaal1
    • het kind zat op de stang van zijn vaders fiets1