Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. ruk:
  2. rukken:


Niederländisch

Detailed Synonyms for ruk in Niederländisch

ruk:

ruk [de ~ (m)] Nomen

  1. de ruk
    de trek; de ruk; de haal
    • trek [de ~ (m)] Nomen
    • ruk [de ~ (m)] Nomen
    • haal [de ~ (m)] Nomen

Verwandte Wörter für "ruk":


ruk form of rukken:

rukken Verb (ruk, rukt, rukte, rukten, gerukt)

  1. rukken
    trekken
    – met kracht naar je toehalen 1
    • trekken Verb (trek, trekt, trok, trokken, getrokken)
      • als je aan het touw trekt, gaat de deur open1
    rukken
    • rukken Verb (ruk, rukt, rukte, rukten, gerukt)

Konjugationen für rukken:

o.t.t.
  1. ruk
  2. rukt
  3. rukt
  4. rukken
  5. rukken
  6. rukken
o.v.t.
  1. rukte
  2. rukte
  3. rukte
  4. rukten
  5. rukten
  6. rukten
v.t.t.
  1. heb gerukt
  2. hebt gerukt
  3. heeft gerukt
  4. hebben gerukt
  5. hebben gerukt
  6. hebben gerukt
v.v.t.
  1. had gerukt
  2. had gerukt
  3. had gerukt
  4. hadden gerukt
  5. hadden gerukt
  6. hadden gerukt
o.t.t.t.
  1. zal rukken
  2. zult rukken
  3. zal rukken
  4. zullen rukken
  5. zullen rukken
  6. zullen rukken
o.v.t.t.
  1. zou rukken
  2. zou rukken
  3. zou rukken
  4. zouden rukken
  5. zouden rukken
  6. zouden rukken
en verder
  1. ben gerukt
  2. bent gerukt
  3. is gerukt
  4. zijn gerukt
  5. zijn gerukt
  6. zijn gerukt
diversen
  1. ruk!
  2. rukt!
  3. gerukt
  4. rukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Wörter für "rukken":