Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. profiteren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for profiteren in Niederländisch

profiteren:

profiteren Verb (profiteer, profiteert, profiteerde, profiteerden, geprofiteerd)

  1. profiteren
    profiteren; voordeel trekken
  2. profiteren
    profiteren
    • profiteren Verb (profiteer, profiteert, profiteerde, profiteerden, geprofiteerd)

Konjugationen für profiteren:

o.t.t.
  1. profiteer
  2. profiteert
  3. profiteert
  4. profiteren
  5. profiteren
  6. profiteren
o.v.t.
  1. profiteerde
  2. profiteerde
  3. profiteerde
  4. profiteerden
  5. profiteerden
  6. profiteerden
v.t.t.
  1. heb geprofiteerd
  2. hebt geprofiteerd
  3. heeft geprofiteerd
  4. hebben geprofiteerd
  5. hebben geprofiteerd
  6. hebben geprofiteerd
v.v.t.
  1. had geprofiteerd
  2. had geprofiteerd
  3. had geprofiteerd
  4. hadden geprofiteerd
  5. hadden geprofiteerd
  6. hadden geprofiteerd
o.t.t.t.
  1. zal profiteren
  2. zult profiteren
  3. zal profiteren
  4. zullen profiteren
  5. zullen profiteren
  6. zullen profiteren
o.v.t.t.
  1. zou profiteren
  2. zou profiteren
  3. zou profiteren
  4. zouden profiteren
  5. zouden profiteren
  6. zouden profiteren
diversen
  1. profiteer!
  2. profiteert!
  3. geprofiteerd
  4. profiterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze