Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. opblinken:


Niederländisch

Detailed Synonyms for opblinken in Niederländisch

opblinken:

opblinken Verb (blink op, blinkt op, blonk op, blonken op, opgeblonken)

  1. opblinken
    wrijven; poetsen; oppoetsen; opblinken; opwrijven
    • wrijven Verb (wrijf, wrijft, wreef, wreven, gewreven)
    • poetsen Verb (poets, poetst, poetste, poetsten, gepoetst)
    • oppoetsen Verb (poets op, poetst op, poetste op, poetsten op, opgepoetst)
    • opblinken Verb (blink op, blinkt op, blonk op, blonken op, opgeblonken)
    • opwrijven Verb (wrijf op, wrijft op, wreef op, wreven op, opgewreven)

Konjugationen für opblinken:

o.t.t.
  1. blink op
  2. blinkt op
  3. blinkt op
  4. blinken op
  5. blinken op
  6. blinken op
o.v.t.
  1. blonk op
  2. blonk op
  3. blonk op
  4. blonken op
  5. blonken op
  6. blonken op
v.t.t.
  1. ben opgeblonken
  2. bent opgeblonken
  3. is opgeblonken
  4. zijn opgeblonken
  5. zijn opgeblonken
  6. zijn opgeblonken
v.v.t.
  1. was opgeblonken
  2. was opgeblonken
  3. was opgeblonken
  4. waren opgeblonken
  5. waren opgeblonken
  6. waren opgeblonken
o.t.t.t.
  1. zal opblinken
  2. zult opblinken
  3. zal opblinken
  4. zullen opblinken
  5. zullen opblinken
  6. zullen opblinken
o.v.t.t.
  1. zou opblinken
  2. zou opblinken
  3. zou opblinken
  4. zouden opblinken
  5. zouden opblinken
  6. zouden opblinken
diversen
  1. blink op!
  2. blinkt op!
  3. opgeblonken
  4. opblinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze