Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. ompraten:


Niederländisch

Detailed Synonyms for ompraten in Niederländisch

ompraten:

ompraten Verb (praat om, praatte om, praatten om, omgepraat)

  1. ompraten
    overtuigen; overhalen; overreden; ompraten
    • overtuigen Verb (overtuig, overtuigt, overtuigde, overtuigden, overtuigd)
    • overhalen Verb (haal over, haalt over, haalde over, haalden over, over gehaald)
    • overreden Verb (overreed, overreedt, overreedde, overreedden, overreed)
    • ompraten Verb (praat om, praatte om, praatten om, omgepraat)

Konjugationen für ompraten:

o.t.t.
  1. praat om
  2. praat om
  3. praat om
  4. praten om
  5. praten om
  6. praten om
o.v.t.
  1. praatte om
  2. praatte om
  3. praatte om
  4. praatten om
  5. praatten om
  6. praatten om
v.t.t.
  1. heb omgepraat
  2. hebt omgepraat
  3. heeft omgepraat
  4. hebben omgepraat
  5. hebben omgepraat
  6. hebben omgepraat
v.v.t.
  1. had omgepraat
  2. had omgepraat
  3. had omgepraat
  4. hadden omgepraat
  5. hadden omgepraat
  6. hadden omgepraat
o.t.t.t.
  1. zal ompraten
  2. zult ompraten
  3. zal ompraten
  4. zullen ompraten
  5. zullen ompraten
  6. zullen ompraten
o.v.t.t.
  1. zou ompraten
  2. zou ompraten
  3. zou ompraten
  4. zouden ompraten
  5. zouden ompraten
  6. zouden ompraten
en verder
  1. ben omgepraat
  2. bent omgepraat
  3. is omgepraat
  4. zijn omgepraat
  5. zijn omgepraat
  6. zijn omgepraat
diversen
  1. praat om!
  2. praatt om!
  3. omgepraat
  4. ompratend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze