Übersicht


Niederländisch

Detailed Synonyms for inmaken in Niederländisch

inmaken:

inmaken Verb (maak in, maakt in, maakte in, maakten in, ingemaakt)

  1. inmaken
    inmaken; inblikken; in blik conserveren
  2. inmaken
    inmaken; wecken
    • inmaken Verb (maak in, maakt in, maakte in, maakten in, ingemaakt)
    • wecken Verb (weck, weckt, weckte, weckten, geweckt)
  3. inmaken
    opzouten; inmaken; inpekelen; inzouten
    • opzouten Verb (zout op, zoutte op, zoutten op, opgezouten)
    • inmaken Verb (maak in, maakt in, maakte in, maakten in, ingemaakt)
    • inpekelen Verb (pekel in, pekelt in, pekelde in, pekelden in, ingepekeld)
    • inzouten Verb (zout in, zoutte in, zoutten in, ingezouten)
  4. inmaken
    inmaken
    • inmaken Verb (maak in, maakt in, maakte in, maakten in, ingemaakt)
  5. inmaken
    ruim overklassen; inmaken

Konjugationen für inmaken:

o.t.t.
  1. maak in
  2. maakt in
  3. maakt in
  4. maken in
  5. maken in
  6. maken in
o.v.t.
  1. maakte in
  2. maakte in
  3. maakte in
  4. maakten in
  5. maakten in
  6. maakten in
v.t.t.
  1. heb ingemaakt
  2. hebt ingemaakt
  3. heeft ingemaakt
  4. hebben ingemaakt
  5. hebben ingemaakt
  6. hebben ingemaakt
v.v.t.
  1. had ingemaakt
  2. had ingemaakt
  3. had ingemaakt
  4. hadden ingemaakt
  5. hadden ingemaakt
  6. hadden ingemaakt
o.t.t.t.
  1. zal inmaken
  2. zult inmaken
  3. zal inmaken
  4. zullen inmaken
  5. zullen inmaken
  6. zullen inmaken
o.v.t.t.
  1. zou inmaken
  2. zou inmaken
  3. zou inmaken
  4. zouden inmaken
  5. zouden inmaken
  6. zouden inmaken
en verder
  1. ben ingemaakt
  2. bent ingemaakt
  3. is ingemaakt
  4. zijn ingemaakt
  5. zijn ingemaakt
  6. zijn ingemaakt
diversen
  1. maak in!
  2. maakt in!
  3. ingemaakt
  4. inmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze