Niederländisch

Detailed Synonyms for gevat in Niederländisch

gevat:

gevat Adjektiv

  1. gevat
    adrem; bijdehand; snedig; gevat; raak
  2. gevat
    slim; scherpzinnig; gevat; schrander; uitgeslapen; snedig
  3. gevat
    gewiekst; uitgeslapen; gevat; gehaaid; snedig

Verwandte Wörter für "gevat":


vatten:

vatten Verb (vat, vatte, vatten, gevat)

  1. vatten
    gevangennemen; aanhouden; vatten; arresteren; in hechtenis nemen; oppakken; inrekenen
    • aanhouden Verb (houd aan, houdt aan, hield aan, hielden aan, aangehouden)
    • vatten Verb (vat, vatte, vatten, gevat)
    • arresteren Verb (arresteer, arresteert, arresteerde, arresteerden, gearresteerd)
    • in hechtenis nemen Verb (neem in hechtenis, neemt in hechtenis, nam in hechtenis, namen in hechtenis, in hechtenis genomen)
    • oppakken Verb (pak op, pakt op, pakte op, pakten op, opgepakt)
    • inrekenen Verb (reken in, rekent in, rekende in, rekenden in, ingerekend)
  2. vatten
    grijpen; pakken; vangen; verstrikken; vatten; klauwen
    • grijpen Verb (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • pakken Verb (pak, pakt, pakte, pakten, gepakt)
    • vangen Verb (vang, vangt, ving, vingen, gevangen)
    • verstrikken Verb (verstrik, verstrikt, verstrikte, verstrikten, verstrikt)
    • vatten Verb (vat, vatte, vatten, gevat)
    • klauwen Verb (klauw, klauwt, klauwde, klauwden, geklauwd)
  3. vatten
    grijpen; beetgrijpen; vastgrijpen; beetnemen; beetpakken; aanpakken; vatten; vastpakken; vastnemen
    • grijpen Verb (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • vastgrijpen Verb (grijp vast, grijpt vast, greep vast, grepen vast, vastgegrepen)
    • beetnemen Verb (neem beet, neemt beet, nam beet, namen beet, beetgenomen)
    • beetpakken Verb (pak beet, pakt beet, pakte beet, pakten beet, beetgepakt)
    • aanpakken Verb (pak aan, pakt aan, pakte aan, pakten aan, aangepakt)
    • vatten Verb (vat, vatte, vatten, gevat)
    • vastpakken Verb (pak vast, pakt vast, pakte vast, pakten vast, vastgepakt)
    • vastnemen Verb (neem vast, neemt vast, nam vast, namen vast, vastgenomen)
  4. vatten
    – het kunnen volgen met je verstand 1
    begrijpen; verstaan; snappen; vatten
    – het kunnen volgen met je verstand 1
    • begrijpen Verb (begrijp, begrijpt, begreep, begrepen, begrepen)
      • ik begrijp niet waarom hij dat doet1
    • verstaan Verb (versta, verstaat, verstond, verstonden, verstaan)
      • ik versta geen Engels1
    • snappen Verb (snap, snapt, snapte, snapten, gesnapt)
      • ik snap niet wat je zegt1
    • vatten Verb (vat, vatte, vatten, gevat)
      • ik kan jou niet vatten1
  5. vatten
    – vastpakken 1
    vatten
    – vastpakken 1
    • vatten Verb (vat, vatte, vatten, gevat)
      • ik vatte hem in zijn kraag1

Konjugationen für vatten:

o.t.t.
  1. vat
  2. vat
  3. vat
  4. vatten
  5. vatten
  6. vatten
o.v.t.
  1. vatte
  2. vatte
  3. vatte
  4. vatten
  5. vatten
  6. vatten
v.t.t.
  1. heb gevat
  2. hebt gevat
  3. heeft gevat
  4. hebben gevat
  5. hebben gevat
  6. hebben gevat
v.v.t.
  1. had gevat
  2. had gevat
  3. had gevat
  4. hadden gevat
  5. hadden gevat
  6. hadden gevat
o.t.t.t.
  1. zal vatten
  2. zult vatten
  3. zal vatten
  4. zullen vatten
  5. zullen vatten
  6. zullen vatten
o.v.t.t.
  1. zou vatten
  2. zou vatten
  3. zou vatten
  4. zouden vatten
  5. zouden vatten
  6. zouden vatten
en verder
  1. ben gevat
  2. bent gevat
  3. is gevat
  4. zijn gevat
  5. zijn gevat
  6. zijn gevat
diversen
  1. vat!
  2. vat!
  3. gevat
  4. vattend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vatten [znw.] Nomen

  1. vatten
    begrijpen; het snappen; vatten

Verwandte Wörter für "vatten":


Alternate Synonyms for "vatten":


Verwandte Definitionen für "vatten":

  1. het kunnen volgen met je verstand1
    • ik kan jou niet vatten1
  2. vastpakken1
    • ik vatte hem in zijn kraag1