Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. existeren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for existeren in Niederländisch

existeren:

existeren Verb (existeer, existeert, existeerde, existeerden, geëxisteerd)

  1. existeren
    zijn; bestaan; leven; existeren
    • zijn Verb (ben, bent, is, was, waren, geweest)
    • bestaan Verb (besta, bestaat, bestond, bestonden, bestaan)
    • leven Verb (leef, leeft, leefde, leefden, geleefd)
    • existeren Verb (existeer, existeert, existeerde, existeerden, geëxisteerd)

Konjugationen für existeren:

o.t.t.
  1. existeer
  2. existeert
  3. existeert
  4. existeren
  5. existeren
  6. existeren
o.v.t.
  1. existeerde
  2. existeerde
  3. existeerde
  4. existeerden
  5. existeerden
  6. existeerden
v.t.t.
  1. heb geëxisteerd
  2. hebt geëxisteerd
  3. heeft geëxisteerd
  4. hebben geëxisteerd
  5. hebben geëxisteerd
  6. hebben geëxisteerd
v.v.t.
  1. had geëxisteerd
  2. had geëxisteerd
  3. had geëxisteerd
  4. hadden geëxisteerd
  5. hadden geëxisteerd
  6. hadden geëxisteerd
o.t.t.t.
  1. zal existeren
  2. zult existeren
  3. zal existeren
  4. zullen existeren
  5. zullen existeren
  6. zullen existeren
o.v.t.t.
  1. zou existeren
  2. zou existeren
  3. zou existeren
  4. zouden existeren
  5. zouden existeren
  6. zouden existeren
diversen
  1. existeer!
  2. existeert!
  3. geëxisteerd
  4. existerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze