Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. druilen:
  2. druil:


Niederländisch

Detailed Synonyms for druilen in Niederländisch

druilen:

druilen Verb (druil, druilt, druilde, druilden, gedruild)

  1. druilen
    miezeren; druilen
  2. druilen
    hannesen; zeiken; teuten; dralen; treuzelen; talmen; drentelen; aarzelen; zaniken; druilen; zeuren
    • hannesen Verb
    • zeiken Verb (zeik, zeikt, zeek, zeken, gezeken)
    • teuten Verb (teut, teutte, teutten, geteut)
    • dralen Verb (draal, draalt, draalde, draalden, gedraald)
    • treuzelen Verb (treuzel, treuzelt, treuzelde, treuzelden, getreuzeld)
    • talmen Verb (talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
    • drentelen Verb (drentel, drentelt, drentelde, drentelden, gedrenteld)
    • aarzelen Verb (aarzel, aarzelt, aarzelde, aarzelden, geaarzeld)
    • zaniken Verb (zanik, zanikt, zanikte, zanikten, gezanik)
    • druilen Verb (druil, druilt, druilde, druilden, gedruild)
    • zeuren Verb (zeur, zeurt, zeurde, zeurden, gezeurd)

Konjugationen für druilen:

o.t.t.
  1. druil
  2. druilt
  3. druilt
  4. druilen
  5. druilen
  6. druilen
o.v.t.
  1. druilde
  2. druilde
  3. druilde
  4. druilden
  5. druilden
  6. druilden
v.t.t.
  1. heb gedruild
  2. hebt gedruild
  3. heeft gedruild
  4. hebben gedruild
  5. hebben gedruild
  6. hebben gedruild
v.v.t.
  1. had gedruild
  2. had gedruild
  3. had gedruild
  4. hadden gedruild
  5. hadden gedruild
  6. hadden gedruild
o.t.t.t.
  1. zal druilen
  2. zult druilen
  3. zal druilen
  4. zullen druilen
  5. zullen druilen
  6. zullen druilen
o.v.t.t.
  1. zou druilen
  2. zou druilen
  3. zou druilen
  4. zouden druilen
  5. zouden druilen
  6. zouden druilen
diversen
  1. druil!
  2. druilt!
  3. gedruild
  4. druilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Wörter für "druilen":


druil:

druil [de ~ (m)] Nomen

  1. de druil
    de druil

Verwandte Wörter für "druil":