Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. doorponsen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for doorponsen in Niederländisch

doorponsen:

doorponsen Verb (doorpons, doorponst, doorponste, doorponsten, doorgeponst)

  1. doorponsen
    stansen; ponsen; doorponsen
    • stansen Verb (stans, stanst, stanste, stansten, gestanst)
    • ponsen Verb (pons, ponst, ponste, ponsten, geponst)
    • doorponsen Verb (doorpons, doorponst, doorponste, doorponsten, doorgeponst)

Konjugationen für doorponsen:

o.t.t.
  1. doorpons
  2. doorponst
  3. doorponst
  4. doorponsen
  5. doorponsen
  6. doorponsen
o.v.t.
  1. doorponste
  2. doorponste
  3. doorponste
  4. doorponsten
  5. doorponsten
  6. doorponsten
v.t.t.
  1. heb doorgeponst
  2. hebt doorgeponst
  3. heeft doorgeponst
  4. hebben doorgeponst
  5. hebben doorgeponst
  6. hebben doorgeponst
v.v.t.
  1. had doorgeponst
  2. had doorgeponst
  3. had doorgeponst
  4. hadden doorgeponst
  5. hadden doorgeponst
  6. hadden doorgeponst
o.t.t.t.
  1. zal doorponsen
  2. zult doorponsen
  3. zal doorponsen
  4. zullen doorponsen
  5. zullen doorponsen
  6. zullen doorponsen
o.v.t.t.
  1. zou doorponsen
  2. zou doorponsen
  3. zou doorponsen
  4. zouden doorponsen
  5. zouden doorponsen
  6. zouden doorponsen
en verder
  1. is doorgeponst
  2. zijn doorgeponst
diversen
  1. doorpons!
  2. doorponst!
  3. doorgeponst
  4. doorponsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze