Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. camoufleren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for camoufleren in Niederländisch

camoufleren:

camoufleren Verb (camoufleer, camoufleert, camoufleerde, camoufleerden, gecamoufleerd)

  1. camoufleren
    camoufleren; in omgeving op laten gaan
  2. camoufleren
    – ervoor zorgen dat het niet opvalt 1
    camoufleren
    – ervoor zorgen dat het niet opvalt 1
    • camoufleren Verb (camoufleer, camoufleert, camoufleerde, camoufleerden, gecamoufleerd)
      • hij heeft zijn dikke buik met een lange trui gecamoufleerd1

Konjugationen für camoufleren:

o.t.t.
  1. camoufleer
  2. camoufleert
  3. camoufleert
  4. camoufleren
  5. camoufleren
  6. camoufleren
o.v.t.
  1. camoufleerde
  2. camoufleerde
  3. camoufleerde
  4. camoufleerden
  5. camoufleerden
  6. camoufleerden
v.t.t.
  1. heb gecamoufleerd
  2. hebt gecamoufleerd
  3. heeft gecamoufleerd
  4. hebben gecamoufleerd
  5. hebben gecamoufleerd
  6. hebben gecamoufleerd
v.v.t.
  1. had gecamoufleerd
  2. had gecamoufleerd
  3. had gecamoufleerd
  4. hadden gecamoufleerd
  5. hadden gecamoufleerd
  6. hadden gecamoufleerd
o.t.t.t.
  1. zal camoufleren
  2. zult camoufleren
  3. zal camoufleren
  4. zullen camoufleren
  5. zullen camoufleren
  6. zullen camoufleren
o.v.t.t.
  1. zou camoufleren
  2. zou camoufleren
  3. zou camoufleren
  4. zouden camoufleren
  5. zouden camoufleren
  6. zouden camoufleren
en verder
  1. ben gecamoufleerd
  2. bent gecamoufleerd
  3. is gecamoufleerd
  4. zijn gecamoufleerd
  5. zijn gecamoufleerd
  6. zijn gecamoufleerd
diversen
  1. camoufleer!
  2. camoufleert!
  3. gecamoufleerd
  4. camouflerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Definitionen für "camoufleren":

  1. ervoor zorgen dat het niet opvalt1
    • hij heeft zijn dikke buik met een lange trui gecamoufleerd1