Niederländisch
Detailed Synonyms for boer in Niederländisch
boer:
-
de boer
-
de boer
-
de boer
-
de boer
-
de boer
– iemand zonder manieren 1 -
de boer
– iemand zonder manieren 1 -
de boer
– iemand die van beroep op het land werkt of vee fokt 1 -
de boer
– geluid van lucht die uit je maag ontsnapt 1
Verwandte Wörter für "boer":
Alternate Synonyms for "boer":
Verwandte Definitionen für "boer":
boer form of boeren:
-
de boeren
-
de boeren
-
de boeren
-
boeren
-
boeren
Konjugationen für boeren:
o.t.t.
- boer
- boert
- boert
- boeren
- boeren
- boeren
o.v.t.
- boerde
- boerde
- boerde
- boerden
- boerden
- boerden
v.t.t.
- heb geboerd
- hebt geboerd
- heeft geboerd
- hebben geboerd
- hebben geboerd
- hebben geboerd
v.v.t.
- had geboerd
- had geboerd
- had geboerd
- hadden geboerd
- hadden geboerd
- hadden geboerd
o.t.t.t.
- zal boeren
- zult boeren
- zal boeren
- zullen boeren
- zullen boeren
- zullen boeren
o.v.t.t.
- zou boeren
- zou boeren
- zou boeren
- zouden boeren
- zouden boeren
- zouden boeren
diversen
- boer!
- boert!
- geboerd
- boerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze