Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. bezoldigen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for bezoldigen in Niederländisch

bezoldigen:

bezoldigen Verb (bezoldig, bezoldigt, bezoldigde, bezoldigden, bezoldigd)

  1. bezoldigen
    honoreren; belonen; betalen; bezoldigen; salariëren
    • honoreren Verb (honoreer, honoreert, honoreerde, honoreerden, gehonoreerd)
    • belonen Verb (beloon, beloont, beloonde, beloonden, beloond)
    • betalen Verb (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
    • bezoldigen Verb (bezoldig, bezoldigt, bezoldigde, bezoldigden, bezoldigd)
    • salariëren Verb (salariëer, salariëert, salariëerde, salariëerden, gesalariëerd)

Konjugationen für bezoldigen:

o.t.t.
  1. bezoldig
  2. bezoldigt
  3. bezoldigt
  4. bezoldigen
  5. bezoldigen
  6. bezoldigen
o.v.t.
  1. bezoldigde
  2. bezoldigde
  3. bezoldigde
  4. bezoldigden
  5. bezoldigden
  6. bezoldigden
v.t.t.
  1. heb bezoldigd
  2. hebt bezoldigd
  3. heeft bezoldigd
  4. hebben bezoldigd
  5. hebben bezoldigd
  6. hebben bezoldigd
v.v.t.
  1. had bezoldigd
  2. had bezoldigd
  3. had bezoldigd
  4. hadden bezoldigd
  5. hadden bezoldigd
  6. hadden bezoldigd
o.t.t.t.
  1. zal bezoldigen
  2. zult bezoldigen
  3. zal bezoldigen
  4. zullen bezoldigen
  5. zullen bezoldigen
  6. zullen bezoldigen
o.v.t.t.
  1. zou bezoldigen
  2. zou bezoldigen
  3. zou bezoldigen
  4. zouden bezoldigen
  5. zouden bezoldigen
  6. zouden bezoldigen
diversen
  1. bezoldig!
  2. bezoldigt!
  3. bezoldigd
  4. bezoldigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze