Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. besluipen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for besluipen in Niederländisch

besluipen:

besluipen Verb (besluip, besluipt, besloop, beslopen, beslopen)

  1. besluipen
    besluipen; tijgeren; bekruipen
    • besluipen Verb (besluip, besluipt, besloop, beslopen, beslopen)
    • tijgeren Verb (tijger, tijgert, tijgerde, tijgerden, getijgerd)
    • bekruipen Verb (bekruip, bekruipt, bekroop, bekropen, bekropen)

Konjugationen für besluipen:

o.t.t.
  1. besluip
  2. besluipt
  3. besluipt
  4. besluipen
  5. besluipen
  6. besluipen
o.v.t.
  1. besloop
  2. besloop
  3. besloop
  4. beslopen
  5. beslopen
  6. beslopen
v.t.t.
  1. heb beslopen
  2. hebt beslopen
  3. heeft beslopen
  4. hebben beslopen
  5. hebben beslopen
  6. hebben beslopen
v.v.t.
  1. had beslopen
  2. had beslopen
  3. had beslopen
  4. hadden beslopen
  5. hadden beslopen
  6. hadden beslopen
o.t.t.t.
  1. zal besluipen
  2. zult besluipen
  3. zal besluipen
  4. zullen besluipen
  5. zullen besluipen
  6. zullen besluipen
o.v.t.t.
  1. zou besluipen
  2. zou besluipen
  3. zou besluipen
  4. zouden besluipen
  5. zouden besluipen
  6. zouden besluipen
diversen
  1. besluip!
  2. besluipt!
  3. beslopen
  4. besluipend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

besluipen [znw.] Nomen

  1. besluipen
    besluipen; bekruipen