Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. bedoezeld:
  2. bedoezelen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for bedoezeld in Niederländisch

bedoezeld:

bedoezeld Adjektiv

  1. bedoezeld
    groezelig; morsig; smoezelig; viezig; bedoezeld

bedoezelen:

bedoezelen Verb (bedoezel, bedoezelt, bedoezelde, bedoezelden, bedoezeld)

  1. bedoezelen
    bedoezelen
    • bedoezelen Verb (bedoezel, bedoezelt, bedoezelde, bedoezelden, bedoezeld)

Konjugationen für bedoezelen:

o.t.t.
  1. bedoezel
  2. bedoezelt
  3. bedoezelt
  4. bedoezelen
  5. bedoezelen
  6. bedoezelen
o.v.t.
  1. bedoezelde
  2. bedoezelde
  3. bedoezelde
  4. bedoezelden
  5. bedoezelden
  6. bedoezelden
v.t.t.
  1. heb bedoezeld
  2. hebt bedoezeld
  3. heeft bedoezeld
  4. hebben bedoezeld
  5. hebben bedoezeld
  6. hebben bedoezeld
v.v.t.
  1. had bedoezeld
  2. had bedoezeld
  3. had bedoezeld
  4. hadden bedoezeld
  5. hadden bedoezeld
  6. hadden bedoezeld
o.t.t.t.
  1. zal bedoezelen
  2. zult bedoezelen
  3. zal bedoezelen
  4. zullen bedoezelen
  5. zullen bedoezelen
  6. zullen bedoezelen
o.v.t.t.
  1. zou bedoezelen
  2. zou bedoezelen
  3. zou bedoezelen
  4. zouden bedoezelen
  5. zouden bedoezelen
  6. zouden bedoezelen
diversen
  1. bedoezel!
  2. bedoezelt!
  3. bedoezeld
  4. bedoezelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze