Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. bedisselen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for bedisselen in Niederländisch

bedisselen:

bedisselen Verb (bedissel, bedisselt, bedisselde, bedisselden, bedisseld)

  1. bedisselen
    regelen; arrangeren; afspreken; bedisselen
    • regelen Verb (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)
    • arrangeren Verb (arrangeer, arrangeert, arrangeerde, arrangeerden, gearrangeerd)
    • afspreken Verb (spreek af, spreekt af, sprak af, spraken af, afgesproken)
    • bedisselen Verb (bedissel, bedisselt, bedisselde, bedisselden, bedisseld)

Konjugationen für bedisselen:

o.t.t.
  1. bedissel
  2. bedisselt
  3. bedisselt
  4. bedisselen
  5. bedisselen
  6. bedisselen
o.v.t.
  1. bedisselde
  2. bedisselde
  3. bedisselde
  4. bedisselden
  5. bedisselden
  6. bedisselden
v.t.t.
  1. heb bedisseld
  2. hebt bedisseld
  3. heeft bedisseld
  4. hebben bedisseld
  5. hebben bedisseld
  6. hebben bedisseld
v.v.t.
  1. had bedisseld
  2. had bedisseld
  3. had bedisseld
  4. hadden bedisseld
  5. hadden bedisseld
  6. hadden bedisseld
o.t.t.t.
  1. zal bedisselen
  2. zult bedisselen
  3. zal bedisselen
  4. zullen bedisselen
  5. zullen bedisselen
  6. zullen bedisselen
o.v.t.t.
  1. zou bedisselen
  2. zou bedisselen
  3. zou bedisselen
  4. zouden bedisselen
  5. zouden bedisselen
  6. zouden bedisselen
diversen
  1. bedissel!
  2. bedisselt!
  3. bedisseld
  4. bedisselende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze