Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. bagatelliseren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for bagatelliseren in Niederländisch

bagatelliseren:

bagatelliseren Verb (bagatelliseer, bagatelliseert, bagatelliseerde, bagatelliseerden, gebagetelliseerd)

  1. bagatelliseren
    bagatelliseren; vergoelijken
    • bagatelliseren Verb (bagatelliseer, bagatelliseert, bagatelliseerde, bagatelliseerden, gebagetelliseerd)
    • vergoelijken Verb (vergoelijk, vergoelijkt, vergoelijkte, vergoelijkten, vergoelijkt)
  2. bagatelliseren
    bagatelliseren
    • bagatelliseren Verb (bagatelliseer, bagatelliseert, bagatelliseerde, bagatelliseerden, gebagetelliseerd)

Konjugationen für bagatelliseren:

o.t.t.
  1. bagatelliseer
  2. bagatelliseert
  3. bagatelliseert
  4. bagetelliseren
  5. bagatelliseren
  6. bagetelliseren
o.v.t.
  1. bagatelliseerde
  2. bagatelliseerde
  3. bagatelliseerde
  4. bagatelliseerden
  5. bagatelliseerden
  6. bagatelliseerden
v.t.t.
  1. heb gebagetelliseerd
  2. hebt gebagetelliseerd
  3. heeft gebagetelliseerd
  4. hebben gebagetelliseerd
  5. hebben gebagetelliseerd
  6. hebben gebagetelliseerd
v.v.t.
  1. had gebagetelliseerd
  2. had gebagetelliseerd
  3. had gebagetelliseerd
  4. hadden gebagetelliseerd
  5. hadden gebagetelliseerd
  6. hadden gebagetelliseerd
o.t.t.t.
  1. zal bagatelliseren
  2. zult bagatelliseren
  3. zal bagatelliseren
  4. zullen bagatelliseren
  5. zullen bagatelliseren
  6. zullen bagatelliseren
o.v.t.t.
  1. zou bagatelliseren
  2. zou bagatelliseren
  3. zou bagatelliseren
  4. zouden bagatelliseren
  5. zouden bagatelliseren
  6. zouden bagatelliseren
diversen
  1. bagatelliseer!
  2. bagatelliseert!
  3. gebagetelliseerd
  4. bagetelliserende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze