Niederländisch
Detailed Synonyms for afwerken in Niederländisch
afwerken:
-
afwerken
completeren; voltooien; afronden; afmaken; beëindigen; afwerken; klaarmaken; volbrengen; volmaken; een einde maken aan; afkrijgen; klaarkrijgen-
een einde maken aan Verb (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)
-
afwerken
Konjugationen für afwerken:
o.t.t.
- werk af
- werkt af
- werkt af
- werken af
- werken af
- werken af
o.v.t.
- werkte af
- werkte af
- werkte af
- werkten af
- werkten af
- werkten af
v.t.t.
- heb afgewerkt
- hebt afgewerkt
- heeft afgewerkt
- hebben afgewerkt
- hebben afgewerkt
- hebben afgewerkt
v.v.t.
- had afgewerkt
- had afgewerkt
- had afgewerkt
- hadden afgewerkt
- hadden afgewerkt
- hadden afgewerkt
o.t.t.t.
- zal afwerken
- zult afwerken
- zal afwerken
- zullen afwerken
- zullen afwerken
- zullen afwerken
o.v.t.t.
- zou afwerken
- zou afwerken
- zou afwerken
- zouden afwerken
- zouden afwerken
- zouden afwerken
diversen
- werk af!
- werkt af!
- afgewerkt
- afwerkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze