Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. aanvangen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for aanvangen in Niederländisch

aanvangen:

aanvangen Verb (vang aan, vangt aan, ving aan, vingen aan, aangevangen)

  1. aanvangen
    starten; beginnen; aanvangen; van start gaan
    • starten Verb (start, startte, startten, gestart)
    • beginnen Verb (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • aanvangen Verb (vang aan, vangt aan, ving aan, vingen aan, aangevangen)
  2. aanvangen
    – ergens mee starten 1
    aanvangen
    – ergens mee starten 1
    • aanvangen Verb (vang aan, vangt aan, ving aan, vingen aan, aangevangen)
      • wanneer vangt de voorstelling aan?1

Konjugationen für aanvangen:

o.t.t.
  1. vang aan
  2. vangt aan
  3. vangt aan
  4. vangen aan
  5. vangen aan
  6. vangen aan
o.v.t.
  1. ving aan
  2. ving aan
  3. ving aan
  4. vingen aan
  5. vingen aan
  6. vingen aan
v.t.t.
  1. heb aangevangen
  2. hebt aangevangen
  3. heeft aangevangen
  4. hebben aangevangen
  5. hebben aangevangen
  6. hebben aangevangen
v.v.t.
  1. had aangevangen
  2. had aangevangen
  3. had aangevangen
  4. hadden aangevangen
  5. hadden aangevangen
  6. hadden aangevangen
o.t.t.t.
  1. zal aanvangen
  2. zult aanvangen
  3. zal aanvangen
  4. zullen aanvangen
  5. zullen aanvangen
  6. zullen aanvangen
o.v.t.t.
  1. zou aanvangen
  2. zou aanvangen
  3. zou aanvangen
  4. zouden aanvangen
  5. zouden aanvangen
  6. zouden aanvangen
diversen
  1. vang aan!
  2. vangt aan!
  3. aangevangen
  4. aanvangende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanvangen [znw.] Nomen

  1. aanvangen
    aanvangen; beginnen

Verwandte Definitionen für "aanvangen":

  1. ergens mee starten1
    • wanneer vangt de voorstelling aan?1