Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. geallieerd:
  2. alliëren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für geallieerd (Niederländisch) ins Französisch

geallieerd:

geallieerd Adjektiv

  1. geallieerd
    apparenté; allié; semblable; analogue; conforme; parent; proche

Übersetzung Matrix für geallieerd:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
allié bondgenoot; geallieerde; handlanger; medestander; trawant; voorstander
parent bloedverwant; bovenliggend; bovenliggend item; erfgenaam; familielid; ouder; soortgenoot; stamverwant
proche naaste
semblable medemens
Not SpecifiedVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
conforme conform
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
allié geallieerd aaneengesloten; een eenheid vormend; gerelateerd; samenhangend; verbonden; verenigd; verwant
analogue geallieerd analoog; eender; eensluidend; eenvormig; exact hetzelfde; geheel gelijk; gelijk; gelijkaardig; gelijkluidend; gelijkslachtig; gelijksoortig; gelijkvormig; hetzelfde; identiek; in overeenstemming met; net zo; overeenkomstig; passend bij; soortgelijk; volgens
apparenté geallieerd aangetrouwd; gerelateerd; verwant
conforme geallieerd analoog; conform de regel; eender; eensluidend; eenvormig; exact hetzelfde; geheel gelijk; gelijk; gelijkaardig; gelijkluidend; gelijkslachtig; gelijksoortig; hetzelfde; identiek; in overeenstemming met; naar de regel; net zo; overeenkomstig; passend bij; soortgelijk; volgens
parent geallieerd
proche geallieerd aangrenzend; aankomend; aanpalend; aanstaand; belendend; dichtbij; gerelateerd; in de buurt; nabij; nabije; nabijgelegen; toekomend; toekomstig; toekomstige; verwant; vlakbij
semblable geallieerd eender; gelijk; hetzelfde; idem; op elkaar lijkend; overeenkomend; soortgelijk

Verwandte Wörter für "geallieerd":


alliëren:

alliëren Verb (allieer, allieert, allieerde, allieerden, geallieerd)

  1. alliëren
    allier; s'allier
    • allier Verb (allie, allies, allions, alliez, )
    • s'allier Verb

Konjugationen für alliëren:

o.t.t.
  1. allieer
  2. allieert
  3. allieert
  4. alliëren
  5. alliëren
  6. alliëren
o.v.t.
  1. allieerde
  2. allieerde
  3. allieerde
  4. allieerden
  5. allieerden
  6. allieerden
v.t.t.
  1. ben geallieerd
  2. bent geallieerd
  3. is geallieerd
  4. zijn geallieerd
  5. zijn geallieerd
  6. zijn geallieerd
v.v.t.
  1. was geallieerd
  2. was geallieerd
  3. was geallieerd
  4. waren geallieerd
  5. waren geallieerd
  6. waren geallieerd
o.t.t.t.
  1. zal alliëren
  2. zult alliëren
  3. zal alliëren
  4. zullen alliëren
  5. zullen alliëren
  6. zullen alliëren
o.v.t.t.
  1. zou alliëren
  2. zou alliëren
  3. zou alliëren
  4. zouden alliëren
  5. zouden alliëren
  6. zouden alliëren
diversen
  1. allieer!
  2. allieert!
  3. geallieerd
  4. allierende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

alliëren [znw.] Nomen

  1. alliëren
    l'alliance

Übersetzung Matrix für alliëren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
alliance alliëren akkoord; alliantie; associatie; band; binding; bond; bondgenootschap; broederschap; bruiloft; bruiloftsdag; burgerlijke staat; coalitie; echt; echtverbintenis; eensgezindheid; federatie; genootschap; huwelijk; huwelijksdag; huwelijksring; liga; machtsblok; pact; saamhorigheid; sociëteit; solidariteit; trouwdag; trouwerij; trouwring; unie; verbond; verbondenheid; verdrag; vereniging; vereniging van bevriende staten
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
allier alliëren dooreenmengen; mengen; vermengen
s'allier alliëren engageren; verbintenis aangaan