Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. schik:
  2. schikken:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für schik (Niederländisch) ins Spanisch

schik:

schik [de ~ (m)] Nomen

  1. de schik
    el placer; el gusto

Übersetzung Matrix für schik:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
gusto schik aardigheid; blijdschap; blijheid; blijmoedigheid; cadeautje; content; drift; gein; genoegen; genot; hupsheid; jolijt; jool; keet; keurigheid; keuze; leukheid; leut; liefhebberij; lol; lust; lustigheid; netheid; onberispelijkheid; opgewektheid; ordelijkheid; plezier; pret; seksuele begeerte; smaak; smaakwaarneming; tevredenheid; tijdverdrijf; uitgelatenheid; voorkeur; voorliefde; vreugde; vrolijkheid; welgevallen; wellust
placer schik aardigheid; blijheid; blijmoedigheid; content; gein; geneugte; genieten; genoegen; genot; jolijt; jool; keet; leukheid; leut; lol; lust; opgewektheid; plezier; pret; tevredenheid; vrolijkheid; welgevallen
- plezier

Verwandte Wörter für "schik":


Synonyms for "schik":


Antonyme für "schik":


Verwandte Definitionen für "schik":

  1. wat je leuk vindt1
    • we hebben altijd erg veel schik samen1

Wiktionary Übersetzungen für schik:


Cross Translation:
FromToVia
schik distracción; diversión; divertimento détentediminution progressif de la pression d’un gaz ou d’une vapeur qui augmenter de volume, ou bien de la tension d’un ressort qui revient à son équilibre.
schik distracción; diversión; divertimento récréation — Occupation, exercice qui fait diversion au travail et qui sert de délassement.

schik form of schikken:

schikken Verb (schik, schikt, schikte, schikten, geschikt)

  1. schikken (regelen)
  2. schikken (gelegen komen; passen; conveniëren; uitkomen)
  3. schikken (verzoenen; bijleggen)
  4. schikken (ruzie bijleggen)

Konjugationen für schikken:

o.t.t.
  1. schik
  2. schikt
  3. schikt
  4. schikken
  5. schikken
  6. schikken
o.v.t.
  1. schikte
  2. schikte
  3. schikte
  4. schikten
  5. schikten
  6. schikten
v.t.t.
  1. heb geschikt
  2. hebt geschikt
  3. heeft geschikt
  4. hebben geschikt
  5. hebben geschikt
  6. hebben geschikt
v.v.t.
  1. had geschikt
  2. had geschikt
  3. had geschikt
  4. hadden geschikt
  5. hadden geschikt
  6. hadden geschikt
o.t.t.t.
  1. zal schikken
  2. zult schikken
  3. zal schikken
  4. zullen schikken
  5. zullen schikken
  6. zullen schikken
o.v.t.t.
  1. zou schikken
  2. zou schikken
  3. zou schikken
  4. zouden schikken
  5. zouden schikken
  6. zouden schikken
en verder
  1. ben geschikt
  2. bent geschikt
  3. is geschikt
  4. zijn geschikt
  5. zijn geschikt
  6. zijn geschikt
diversen
  1. schik!
  2. schikt!
  3. geschikt
  4. schikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schikken [znw.] Nomen

  1. schikken (ordenen)
    el ordernar; el arreglar

Übersetzung Matrix für schikken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
arreglar ordenen; schikken afhandelen
ordernar ordenen; schikken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ajustir bijleggen; schikken; verzoenen bedaren; kalmeren; sussen; tot kalmte manen
arreglar regelen; schikken aanzuiveren; afdoen; afspreken; arrangeren; bedisselen; bereiden; betalen; bijleggen; brouwen; fatsoeneren; fiksen; gereedmaken; goedmaken; herstellen; hervinden; iets op touw zetten; iets regelen; iets toebereiden; in goede staat brengen; in orde brengen; in orde maken; inrichten; installeren; klaarmaken; klaren; klusje opknappen; klussen; maken; meubileren; nabetalen; opknappen; prepareren; rechtzetten; regelen; renoveren; repareren; restaureren; ruzie afsluiten; terugvinden; vereffenen; vernieuwen; voldoen; zich voegen
arreglarse regelen; schikken fiksen; klaarspelen; voor elkaar krijgen
convenir conveniëren; gelegen komen; passen; schikken; uitkomen aanstaan; accorderen; afspreken; betamen; bevallen; bijpassen; conveniëren; corresponderen; deugen; eens worden; geschikt zijn; iets overeenkomen; overeenkomen; overeenstemmen; passen; passend zijn; prettig vinden; stroken; uitkomen
dirimir bijleggen; schikken; verzoenen ruzie bijleggen; uitpraten
hacer paces ruzie bijleggen; schikken
poner en orden regelen; schikken bijleggen; goedmaken; herstellen; in orde brengen; in orde maken; repareren; ruzie afsluiten; vernieuwen

Verwandte Wörter für "schikken":


Wiktionary Übersetzungen für schikken:

schikken
verb
  1. goed uitkomen

Cross Translation:
FromToVia
schikken poner en orden; arreglar arrange — to put in order
schikken arreglar réglertirer avec la règle des lignes droites sur du papier, du parchemin, du carton, etc. cf|papier réglé.

Computerübersetzung von Drittern: