Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. programmeren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für programmeren (Niederländisch) ins Spanisch

programmeren:

programmeren Verb (programmeer, programmeert, programmeerde, programmeerden, geprogrammeerd)

  1. programmeren

Konjugationen für programmeren:

o.t.t.
  1. programmeer
  2. programmeert
  3. programmeert
  4. programmeren
  5. programmeren
  6. programmeren
o.v.t.
  1. programmeerde
  2. programmeerde
  3. programmeerde
  4. programmeerden
  5. programmeerden
  6. programmeerden
v.t.t.
  1. heb geprogrammeerd
  2. hebt geprogrammeerd
  3. heeft geprogrammeerd
  4. hebben geprogrammeerd
  5. hebben geprogrammeerd
  6. hebben geprogrammeerd
v.v.t.
  1. had geprogrammeerd
  2. had geprogrammeerd
  3. had geprogrammeerd
  4. hadden geprogrammeerd
  5. hadden geprogrammeerd
  6. hadden geprogrammeerd
o.t.t.t.
  1. zal programmeren
  2. zult programmeren
  3. zal programmeren
  4. zullen programmeren
  5. zullen programmeren
  6. zullen programmeren
o.v.t.t.
  1. zou programmeren
  2. zou programmeren
  3. zou programmeren
  4. zouden programmeren
  5. zouden programmeren
  6. zouden programmeren
en verder
  1. ben geprogrammeerd
  2. bent geprogrammeerd
  3. is geprogrammeerd
  4. zijn geprogrammeerd
  5. zijn geprogrammeerd
  6. zijn geprogrammeerd
diversen
  1. programmeer!
  2. programmeert!
  3. geprogrammeerd
  4. programmerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für programmeren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
programar programmeren plannen

Wiktionary Übersetzungen für programmeren:

programmeren
verb
  1. het schrijven van computerporgramma

Cross Translation:
FromToVia
programmeren programar code — write software programs
programmeren programación programming — activity of writing a computer program