Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. suffend:
  2. suffen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für suffend (Niederländisch) ins Englisch

suffend:

suffend Adjektiv

  1. suffend (soezend; dromerig; mijmerend)
    dreamy; day-dreaming

Übersetzung Matrix für suffend:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
day-dreaming gemijmer; gepeins; mijmering
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
dreamy dromerig; mijmerend; soezend; suffend
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
day-dreaming dromerig; mijmerend; soezend; suffend dromerig; geneigd te dromen; in gedachten verzonken; mijmerend; nadenkend; peinzend

suffend form of suffen:

suffen Verb (suf, suft, sufte, suften, gesuft)

  1. suffen (gedachteloos zijn)
    to doze; to drowse
    • doze Verb (dozes, dozed, dozing)
    • drowse Verb (drowses, drowsed, drowsing)

Konjugationen für suffen:

o.t.t.
  1. suf
  2. suft
  3. suft
  4. suffen
  5. suffen
  6. suffen
o.v.t.
  1. sufte
  2. sufte
  3. sufte
  4. suften
  5. suften
  6. suften
v.t.t.
  1. heb gesuft
  2. hebt gesuft
  3. heeft gesuft
  4. hebben gesuft
  5. hebben gesuft
  6. hebben gesuft
v.v.t.
  1. had gesuft
  2. had gesuft
  3. had gesuft
  4. hadden gesuft
  5. hadden gesuft
  6. hadden gesuft
o.t.t.t.
  1. zal suffen
  2. zult suffen
  3. zal suffen
  4. zullen suffen
  5. zullen suffen
  6. zullen suffen
o.v.t.t.
  1. zou suffen
  2. zou suffen
  3. zou suffen
  4. zouden suffen
  5. zouden suffen
  6. zouden suffen
en verder
  1. ben gesuft
  2. bent gesuft
  3. is gesuft
  4. zijn gesuft
  5. zijn gesuft
  6. zijn gesuft
diversen
  1. suf!
  2. suft!
  3. gesuft
  4. suffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

suffen [znw.] Nomen

  1. suffen (gedachteloos zijn; gesuf)

Übersetzung Matrix für suffen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
being absent-minded gedachteloos zijn; gesuf; suffen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
doze gedachteloos zijn; suffen doezelen; dommelen; dutten; sluimeren; soezen; verborgen aanwezig zijn
drowse gedachteloos zijn; suffen doezelen; dommelen; dutten; sluimeren; soezen