Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. omkieperen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für omkieperen (Niederländisch) ins Englisch

omkieperen:

omkieperen Verb (kieper om, kiepert om, kieperde om, kieperden om, omgekieperd)

  1. omkieperen (omverwerpen; omvergooien; omgooien; omkiepen; omwerpen)
    to knock over; to topple over; to tip over
    • knock over Verb (knocks over, knocked over, knocking over)
    • topple over Verb (topples over, toppled over, toppling over)
    • tip over Verb (tips over, tipped over, tipping over)

Konjugationen für omkieperen:

o.t.t.
  1. kieper om
  2. kiepert om
  3. kiepert om
  4. kieperen om
  5. kieperen om
  6. kieperen om
o.v.t.
  1. kieperde om
  2. kieperde om
  3. kieperde om
  4. kieperden om
  5. kieperden om
  6. kieperden om
v.t.t.
  1. ben omgekieperd
  2. bent omgekieperd
  3. is omgekieperd
  4. zijn omgekieperd
  5. zijn omgekieperd
  6. zijn omgekieperd
v.v.t.
  1. was omgekieperd
  2. was omgekieperd
  3. was omgekieperd
  4. waren omgekieperd
  5. waren omgekieperd
  6. waren omgekieperd
o.t.t.t.
  1. zal omkieperen
  2. zult omkieperen
  3. zal omkieperen
  4. zullen omkieperen
  5. zullen omkieperen
  6. zullen omkieperen
o.v.t.t.
  1. zou omkieperen
  2. zou omkieperen
  3. zou omkieperen
  4. zouden omkieperen
  5. zouden omkieperen
  6. zouden omkieperen
en verder
  1. heb omgekieperd
  2. hebt omgekieperd
  3. heeft omgekieperd
  4. hebben omgekieperd
  5. hebben omgekieperd
  6. hebben omgekieperd
diversen
  1. kieper om!
  2. kiepert om!
  3. omgekieperd
  4. omkieperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für omkieperen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
knock over omgooien; omkiepen; omkieperen; omvergooien; omverwerpen; omwerpen omduwen; omstoten; omverstoten
tip over omgooien; omkiepen; omkieperen; omvergooien; omverwerpen; omwerpen overkiepen
topple over omgooien; omkiepen; omkieperen; omvergooien; omverwerpen; omwerpen onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten