Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. voorbijgaand:
  2. voorbijgaan:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für voorbijgaand (Niederländisch) ins Deutsch

voorbijgaand:


Übersetzung Matrix für voorbijgaand:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aushilfsweise aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang
provisorisch aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang
temporär aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang
vergänglich eindig; vergankelijk; voorbijgaand armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal
vorübergehend aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang de komende tijd; voorlopig
zeitlich aards; eindig; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; vergankelijk; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang de komende tijd; temporeel; tijdelijk; voorlopig
zeitweilig aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang de komende tijd; temporeel; tijdelijk; vooralsnog; vooreerst; voorlopig; voorshands

Wiktionary Übersetzungen für voorbijgaand:

voorbijgaand
adjective
  1. nur für kurze Zeit

Cross Translation:
FromToVia
voorbijgaand vorübergehend; flüchtig; kurzlebig fugitive — transient, fleeting or ephemeral
voorbijgaand vorübergehend; flüchtig; vorbeigehend transitory — lasting only a short time

voorbijgaan:

voorbijgaan Verb (ga voorbij, gaat voorbij, ging voorbij, gingen voorbij, voorbij gegaan)

  1. voorbijgaan (verstrijken; verlopen; vervallen; vergaan; aflopen)
    verstreichen; vergehen; ablaufen; vorbei gehen
    • verstreichen Verb (verstreiche, verstrichen)
    • vergehen Verb (vergehe, vergehst, vergeht, vergang, vergangt, vergangen)
    • ablaufen Verb (laufe ab, läufst ab, läuft ab, lief ab, lieft ab, abgelaufen)
  2. voorbijgaan (passeren; inhalen; voorbijrijden)
    Passieren; vorbeifahren; vorübergehen; überholen
    • Passieren Verb
    • vorbeifahren Verb (fahre vorbei, fährst vorbei, fährt vorbei, fuhr vorbei, fuhret vorbei, verbeigefahren)
    • vorübergehen Verb (gehe vorüber, gehst vorüber, geht vorüber, gang vorüber, ganget vorüber, vorübergegangen)
    • überholen Verb (überhole, überholst, überholt, überholte, überholtet, überholt)

Konjugationen für voorbijgaan:

o.t.t.
  1. ga voorbij
  2. gaat voorbij
  3. gaat voorbij
  4. gaan voorbij
  5. gaan voorbij
  6. gaan voorbij
o.v.t.
  1. ging voorbij
  2. ging voorbij
  3. ging voorbij
  4. gingen voorbij
  5. gingen voorbij
  6. gingen voorbij
v.t.t.
  1. ben voorbij gegaan
  2. bent voorbij gegaan
  3. is voorbij gegaan
  4. zijn voorbij gegaan
  5. zijn voorbij gegaan
  6. zijn voorbij gegaan
v.v.t.
  1. was voorbij gegaan
  2. was voorbij gegaan
  3. was voorbij gegaan
  4. waren voorbij gegaan
  5. waren voorbij gegaan
  6. waren voorbij gegaan
o.t.t.t.
  1. zal voorbijgaan
  2. zult voorbijgaan
  3. zal voorbijgaan
  4. zullen voorbijgaan
  5. zullen voorbijgaan
  6. zullen voorbijgaan
o.v.t.t.
  1. zou voorbijgaan
  2. zou voorbijgaan
  3. zou voorbijgaan
  4. zouden voorbijgaan
  5. zouden voorbijgaan
  6. zouden voorbijgaan
diversen
  1. ga voorbij!
  2. gaat voorbij!
  3. voorbij gegaan
  4. voorbijgaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für voorbijgaan:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Passieren inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden
ablaufen aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan aflopen; eindigen; ten einde lopen; uitrazen; uitwoeden
vergehen aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan achteruitgaan; bezwijken; instorten; ten onder gaan; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verkommeren; verongelukken; verrotten; verteren; vervallen; wegrotten; zinken
verstreichen aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
vorbei gehen aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
vorbeifahren inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden voorbijvaren
vorübergehen inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden
überholen inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden een bezwaar ondervangen; inhalen; inlopen; ondervangen; reviseren; voorkomen

Wiktionary Übersetzungen für voorbijgaan:

voorbijgaan
verb
  1. langs een bepaald punt gaan.
  2. tot verleden gaan behoren

Cross Translation:
FromToVia
voorbijgaan vergehen pass — elapse
voorbijgaan vorbeigehen pass — go by, over, etc

Computerübersetzung von Drittern: