Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. suspenderen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für suspenderen (Niederländisch) ins Deutsch

suspenderen:

suspenderen Verb (suspendeer, suspendeert, suspendeerde, suspendeerden, gesuspendeerd)

  1. suspenderen (schorsen)
    suspendieren; zeitweilig sperren; zeitweilig aufheben
    • suspendieren Verb (suspendiere, suspendierst, suspendiert, suspendierte, suspendiertet, suspensiert)
    • zeitweilig aufheben Verb (hebe zeitweilig auf, hebst zeitweilig auf, hebt zeitweilig auf, hebte zeitweilig auf, hebtet zeitweilig auf, zeitweilig aufgehoben)

Konjugationen für suspenderen:

o.t.t.
  1. suspendeer
  2. suspendeert
  3. suspendeert
  4. suspenderen
  5. suspenderen
  6. suspenderen
o.v.t.
  1. suspendeerde
  2. suspendeerde
  3. suspendeerde
  4. suspendeerden
  5. suspendeerden
  6. suspendeerden
v.t.t.
  1. heb gesuspendeerd
  2. hebt gesuspendeerd
  3. heeft gesuspendeerd
  4. hebben gesuspendeerd
  5. hebben gesuspendeerd
  6. hebben gesuspendeerd
v.v.t.
  1. had gesuspendeerd
  2. had gesuspendeerd
  3. had gesuspendeerd
  4. hadden gesuspendeerd
  5. hadden gesuspendeerd
  6. hadden gesuspendeerd
o.t.t.t.
  1. zal suspenderen
  2. zult suspenderen
  3. zal suspenderen
  4. zullen suspenderen
  5. zullen suspenderen
  6. zullen suspenderen
o.v.t.t.
  1. zou suspenderen
  2. zou suspenderen
  3. zou suspenderen
  4. zouden suspenderen
  5. zouden suspenderen
  6. zouden suspenderen
en verder
  1. ben gesuspendeerd
  2. bent gesuspendeerd
  3. is gesuspendeerd
  4. zijn gesuspendeerd
  5. zijn gesuspendeerd
  6. zijn gesuspendeerd
diversen
  1. suspendeer!
  2. suspendeert!
  3. gesuspendeerd
  4. suspenderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für suspenderen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
suspendieren schorsen; suspenderen aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; ontheffen; ontlasten; ontslaan; ontslaan van een verplichting; uitsturen; van zijn positie verdrijven; verzenden; vrijstellen; wegsturen; wegzenden
zeitweilig aufheben schorsen; suspenderen
zeitweilig sperren schorsen; suspenderen